Lezen en Literaire begrippen - les 9a

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Literaire begrippen
  • 3 PAK 

Slide 2 - Tekstslide

Literaire begrippen
Ik kan verschillende soorten personages onderscheiden en beoordelen.

Slide 3 - Tekstslide

Tijd en ruimte
Verhalen, films en toneelstukken spelen zich af in het verleden, het heden of de toekomst. Soms is niet duidelijk in welke tijd een verhaal  zich afspeelt, bijvoorbeeld in fantasieverhalen, maar meestal kun je afleiden uit beschrijvingen van voorwerpen of personen om welke periode het gaat.

Net als de tijd, is de ruimte die de schrijver kiest belangrijk voor het verhaal. De ruimte kan een streek, een land, een dorp, een kamer zijn. Dit decor zorgt vaak voor een bepaalde sfeer. Een donkere ruimte heeft iets griezeligs, een zonnige plek iets vrolijks.



Slide 4 - Tekstslide

Setting
Je kunt ruimte onderverdelen in fysische ruimte (de zichtbare ruimte) en psychische ruimte (de niet-zichtbare mentale ruimte). De psychische ruimte die een personage ervaart kan beïnvloed zijn door de fysische ruimte. Hij kan een bepaalde ruimte bijvoorbeeld onplezierig vinden.

Tijd en ruimte noem je samen de setting van een verhaal. Een verhaal wordt inzichtelijker als de setting bekend is. Je kunt je als lezer dan beter inleven in het gedrag van de verhaalfiguren en de beschreven situaties.



Slide 5 - Tekstslide

Tijd
Sommige boeken hebben weinig bladzijden, maar gaan over een periode van tientallen jaren. Andere boeken vertellen in een groot aantal bladzijden de gebeurtenis van één dag.

De verteltijd is de hoeveelheid tijd die het een schrijver kost om het verhaal te vertellend, bijvoorbeeld honderd bladzijden. 

Met de vertelde tijd wordt de duur van het verhaal bedoeld: de periode waarin het verhaal zich afspeelt. Dat kan een enkele dag zijn, maar ook twee eeuwen. 



Slide 6 - Tekstslide

Chronologie
Een schrijver kan kiezen hoe hij zijn verhaal vertelt. Als hij een verhaal vertelt in de volgorde van de gebeurtenissen, is zijn schrijfwijze chronologisch. Daarin kunnen terugwijzingen en vooruitwijzingen voorkomen. Terug- en vooruitwijzingen verstoren de chronologie van het verhaal niet. Ze geven extra informatie over de situatie of de personages.

Terug- en vooruitwijzingen geven het verhaal samenhang, omdat je informatie krijgt die verschillende gebeurtenissen en plaatsen met elkaar verbindt.

Slide 7 - Tekstslide

Tijdvertraging en -versnelling
Als een schrijver een bepaalde periode heel uitgebreid beschrijft, noem je dat tijdvertraging. Hij kan bijvoorbeeld in vijf bladzijden alle bijzonderheden beschrijven van wat er gebeurde toen er een vliegtuig neerstortte. 

Besteedt hij aan een langere periode slechts een aantal zinnen, dan is er sprake van tijdversnelling

Er is sprake van een tijdsprong als het verhaal vooruitspringt in de tijd. Over de tussenliggende periode vertelt de schrijver dan weinig tot niets.

Slide 8 - Tekstslide

Niet-chronologisch
Een verhaal kan ook niet-chronologisch verteld worden. De schrijver begint dan bijvoorbeeld midden in het verhaal en vertelt daarna wat eraan vooraf is gegaan. 
  • een flashback: een beschrijving van een gebeurtenis die eerder heeft plaatsgevonden  
  • een flashforward: een beschrijving van een gebeurtenis die nog moet plaatsvinden. Daardoor wordt vaak al iets verklapt over de afloop van het verhaal 

Flashbacks en flashforwards zijn veel uitgebreider dan terug- of vooruitwijzingen. Ze geven de lezer essentiële informatie over eerdere situaties en over gedrag en eigenschappen van de personages.

Slide 9 - Tekstslide

Verhaallijn
Een verhaallijn beschrijft gebeurtenissen die een verhaalfiguur meemaakt en die samen één verhaal vormen. Een verhaal kan meerdere verhaallijnen hebben. Soms kruisen verhaallijnen elkaar en zie je pas later wat ze met elkaar te maken hebben.

Een verteller kan het verhaal op verschillende manieren laten beginnen:
-ab ovo: met een informatieve opening
-in medias res: met een opening midden in de handeling

Slide 10 - Tekstslide

Verhaallijn
Alle verhalen hebben een einde. Maar verhalen hebben niet altijd dezelfde afronding. Je kunt een boek op verschillende manieren afronden:
-gesloten einde: de verhaallijn is afgerond, het belangrijkste probleem is opgelost
-open einde: je weet niet hoe het verhaal afloopt, de belangrijkste vraag blijft onbeantwoord
-cliffhanger: het verhaal eindigt met een spannend fragment, waardoor je als lezer wilt weten hoe het verhaal verder gaat

Slide 11 - Tekstslide

3 PAK - Hoofdstuk 12
  1. Wie zijn de hoofd- en bijpersonen? Wat weten we over hen
  2. Hebben we te maken met karakters of typen?
  3. Wat kun je vertellen over de chronologie in dit verhaal?
  4. Hoe eindigt het verhaal?

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht  (3 blz 189)
Lees tekst 2
  1. Leg uit dat Bax en Moerman ieder een andere mening hebben over 'inlanders'.

Lees tekst 3
  1. Wanneer speelt het verhaal zich af?
  2. Markeer de zin waaraan je kunt zien dat er sprake is van een vertelwijze achteraf. 
  3. In Nederlandse boeken over de oorlog worden Nederlanders vaak afgeschilderd als 'goed' en de vijand als 'slecht'. Hoe is dat hier? Leg uit.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 1 (blz 179)
  1. Wat is er in Magnus' leven veranderd?
  2. Hoelang geleden heeft deze verandering plaatsgevonden?
  3. Citeer een zin die het huidige bestaan van Magnus goed samenvat.
  4. Welke fase van het conflictmodel wordt in tekst 1 beschreven? Licht je antwoord toe.
  5. Wat voor iemand denk je dat Magnus is? Noem drie steekwoorden. 

Slide 15 - Tekstslide