H5 §2b werkt dat zo?

Ik zit klaar voor de les:
  • Pak je laptop en je eco boek. Start je laptop op en ga naar LessonUp
  • Telefoon is thuis of in mijn kluis
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Ik zit klaar voor de les:
  • Pak je laptop en je eco boek. Start je laptop op en ga naar LessonUp
  • Telefoon is thuis of in mijn kluis
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 1 - Tekstslide

Rekenvraag:
In 2000 koste een broodje kroket € 1,75 in 2023 kost een broodje kroket € 2,10. Hoeveel procent is de prijs gestegen?

Slide 2 - Open vraag

H5 §2b werkt dat zo?
Een eigen bedrijf

Slide 3 - Tekstslide


Deze les:
  • Terugblik
  • Huiswerk bespreken
  • Instructie: arbeidsverdeling en ZZPer's en opdrachten maken
  • Evalueren lesdoelen

Slide 4 - Tekstslide


Terugblik:
De vorige les hebben we het gehad over de productiesectoren

Slide 5 - Tekstslide

Bij welke sector hoort dit:
A
primaire sector (landbouwsector)
B
Secundaire sector (industriesector)
C
Tertiaire sector (commerciële dienstverlening)
D
Quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening)

Slide 6 - Quizvraag

Bij welke sector hoort dit:
A
primaire sector (landbouwsector)
B
Secundaire sector (industriesector)
C
Tertiaire sector (commerciële dienstverlening)
D
Quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening)

Slide 7 - Quizvraag

Bij welke sector hoort dit:
A
primaire sector (landbouwsector)
B
Secundaire sector (industriesector)
C
Tertiaire sector (commerciële dienstverlening)
D
Quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening)

Slide 8 - Quizvraag

Bij welke sector hoort dit:
A
primaire sector (landbouwsector)
B
Secundaire sector (industriesector)
C
Tertiaire sector (commerciële dienstverlening)
D
Quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening)

Slide 9 - Quizvraag

In Nederland zijn veel dienstverlenende bedrijven. Daarom wordt Nederland ook wel een diensteneconomie genoemd.Welke twee sectoren zijn belangrijk in een diensteneconomie?

Slide 10 - Woordweb

Bekijk de drie cirkeldiagrammen. 

Welke verdeling van productiesectoren past bij een diensteneconomie als Nederland? 

Slide 11 - Tekstslide

Welke verdeling van productiesectoren past bij een diensteneconomie als Nederland?

Kies het juiste antwoord.
A
A
B
B
C
C

Slide 12 - Quizvraag

Huiswerk

Opdrachten:
K: 4 t/m 6 (135-136)
TL: 2 t/m 4 (134- 135)

Slide 13 - Tekstslide


Lesdoel:
Ik kan:
  • uitleggen wat arbeidsverdeling is
  • een voorbeeld geven van arbeidsverdeling
  • uitleggen wat een zzp-er is
  • een voorbeeld geven van werk van een zzp-er

Slide 14 - Tekstslide

Lees mee:

Slide 15 - Tekstslide

Wie doet wat?
In een bedrijf, bijvoorbeeld een supermarkt, zijn de taken verdeeld. 
Elke werknemer doet waar hij goed in is. Dit noem je arbeidsverdeling
Iedereen heeft zijn eigen specialisatie:
  • Leidinggevend: De bedrijfsleider die verantwoordelijk is voor een groep medewerkers, heeft leidinggevend werk. 
  • Uitvoerend: De caissières en de vakkenvullers doen uitvoerend werk.

Slide 16 - Tekstslide

Maak opdracht:
K: 7 t/m 8 (136)
TL: 5 & 8 (135)

timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

Lees mee:

Slide 18 - Tekstslide

Werken voor jezelf
De meeste mensen met een betaalde baan zijn als werknemer in loondienst. Maar je kunt ook zelfstandig ondernemer worden. 
Dat is iemand die met een eigen bedrijf zijn of haar inkomen verdient. Mensen die een bedrijf beginnen, starten vaak als zpp'er (zelfstandige zonder personeel).

Slide 19 - Tekstslide

Eenmanszaak
In een eenmanszaak:
  1. is één persoon de eigenaar;
  2. kan de eigenaar personeel in dienst hebben;
  3. moet de eigenaar de schuld met zijn eigen privégeld afbetalen als hij failliet gaat en schulden heeft.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Maak opdracht:
K: 10 (137)
TL: 7 (136)

timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Alleen voor de TLers

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Maak opdracht:
TL: 9, 11 en 12 
(136 - 137)

timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide


Lesdoel:
Ik kan:
  1. uitleggen wat arbeidsverdeling is
  2. een voorbeeld geven van arbeidsverdeling
  3. uitleggen wat een zzp-er is
  4. een voorbeeld geven van werk van een zzp-er

Slide 26 - Tekstslide

  • Het is zinvol om iets te verzekeren als het risico groot is dat je het niet zelf kunt betalen om het opnieuw te kopen als het stuk gaat/gestolen wordt. 
  • Het risico is groot als:
  1. de kans op schade groot is
  2. de waarde van wat je verzekert groot is
  • Een onzeker voorval betekent dat je van te voren niet kunt weten dat je schade zou krijgen
  • Een premie betaal je aan de verzekeringsmaatschappij als je een verzekering hebt afgesloten
  • De verzekeraar gebruikt de premies voor:
  1. vergoeden van schades
  2. betalen van kosten (personeel, gebouw enz)
  3. een reserve voor onverwacht grote schades (zorgkosten Covid pandemie)
  4. winst

1. Arbeidsverdeling betekent dat binnen een bedrijf de taken die gedaan moeten worden zijn verdeeld en dat zodat iedereen doet waar hij goed in is.

2. Een voorbeeld van arbeidsverdeling bij een bakker is; iemand die het brood maakt en iemand anders die de klanten helpt achter de kassa. Ook heb je bijvoorbeeld iemand nodig die schoonmaakt en iemand die de boekhouding doet.

3. Een zzp-er is iemand die met zijn eigen bedrijf zijn geld verdient, maar geen personeel in dienst is. Hij/zij is dus alleen en heeft meestal een eenmanszaak.

4. Een voorbeeld van wat een zzp-er kan doen is kapper zijn, nagelstyliste zijn, eigenaar van een webshop zijn of klusjesman zijn

Slide 27 - Tekstslide

Huiswerk:
Maak opdracht:
K: 10 (137)
TL: 9, 11 en 12 
(136 - 137)

Slide 28 - Tekstslide


Evaluatie:
  1. Wat was het lesdoel?
  2. Hoe ging het vandaag?
  3. Wat is het huiswerk:

Slide 29 - Tekstslide

Huiswerk:

Maak opdracht:
10 en 11 
(137)

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Ondernemingsvormen   
vorige les:
  • eenmanszaak en ZZPer
  • vennootschap onder firma

Deze les:
  • besloten vennootschap (bv)
  • naamloze vennootschap (nv)






Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

besloten vennootschap (bv)
Als een eigenaar niet met zijn privévermogen aansprakelijk wil zijn, kan hij een bv oprichten.
  • de bv is eigendom van de aandeelhouders. De aandelen staan op naam van de eigenaren (soms is het er maar één).
  • de directeur is een werknemer en ontvangt salaris
  • de aandeelhouders hebben samen recht op de winst. De winst die wordt uitgekeerd, heet dividend.
  • als de bv failliet gaat, zijn de aandeelhouders het geld van hun aandeel kwijt, maar ze zijn niet aansprakelijk met hun privévermogen.





Slide 34 - Tekstslide

naamloze vennootschap (nv)
De ondernemingsvorm van verschillende grote bedrijven is de nv (naamloze vennootschap). De kenmerken van een nv zijn bijna hetzelfde als van een bv.

 
Het verschil is dat iedereen aandeelhouder kan worden van een nv. De aandelen van deze bedrijven worden verhandeld op de beurs.



Slide 35 - Tekstslide

Over welke ondernemingsvorm
gaat deze afbeelding:
A
eenmanszaak
B
vof
C
ZZPer
D
bv/nv

Slide 36 - Quizvraag

Over welke ondernemingsvorm
gaat deze afbeelding:
A
eenmanszaak
B
vof
C
bv
D
nv

Slide 37 - Quizvraag

Over welke ondernemingsvorm
gaat deze afbeelding:
A
eenmanszaak
B
vof
C
bv
D
nv

Slide 38 - Quizvraag

productiesectoren
In onze samenleving vinden arbeid en productie plaats in de volgende vier productiesectoren:
1. Primaire sector (landbouwsector): deze sector levert voedsel, grondstoffen en delfstoffen.
2. Secundaire sector (industriesector): deze sector verwerkt de grondstoffen tot producten.
3. Tertiaire sector (commerciële dienstverlening): in deze sector vind je bedrijven uit de commerciële dienstverlening. Zij zijn op winst gericht.
4. Quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening): in deze sector vind je bedrijven en organisaties die ook diensten verlenen, maar die geen winst maken, zoals de overheid.



Slide 39 - Tekstslide


Banken vallen onder de...
A
primaire sector (landbouwsector)
B
Secundaire sector (industriesector)
C
Tertiaire sector (commerciële dienstverlening)
D
Quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening)

Slide 40 - Quizvraag


De bouw valt onder de...
A
primaire sector (landbouwsector)
B
Secundaire sector (industriesector)
C
Tertiaire sector (commerciële dienstverlening)
D
Quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening)

Slide 41 - Quizvraag


Gezondheidszorg valt onder de...
A
primaire sector (landbouwsector)
B
Secundaire sector (industriesector)
C
Tertiaire sector (commerciële dienstverlening)
D
Quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening)

Slide 42 - Quizvraag


Onderwijs valt onder de...
A
primaire sector (landbouwsector)
B
Secundaire sector (industriesector)
C
Tertiaire sector (commerciële dienstverlening)
D
Quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening)

Slide 43 - Quizvraag


Transportbedrijven vallen onder de...
A
primaire sector (landbouwsector)
B
Secundaire sector (industriesector)
C
Tertiaire sector (commerciële dienstverlening)
D
Quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening)

Slide 44 - Quizvraag


Transportbedrijven vallen onder de...
A
primaire sector (landbouwsector)
B
Secundaire sector (industriesector)
C
Tertiaire sector (commerciële dienstverlening)
D
Quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening)

Slide 45 - Quizvraag

Samengevat:
De meeste mensen werken om geld te verdienen, maar er zijn ook andere ..1... Je kunt werken in loondienst of als ....2..... Als je een bedrijf start, kies je zelf een ...3.... Ben jij de enige eigenaar, dan heb je een ....4..... Als je met meer mensen eigenaar bent, heb je een ...5.... Aandeelhouders zijn de eigenaren van een ....6... of ....7...
Alle arbeid en productie vindt plaats in een van de vier .....8....: de ....9...(landbouw), ...10... sector (industrie), tertiaire sector (...11.... diensten) en quartaire sector (...12... diensten en overheid).


Slide 46 - Tekstslide

Antwoorden:
  1. arbeidsmotieven
  2. zelfstandige
  3. ondernemingsvorm
  4. eenmanszaak
  5. vof
  6. nv
  7. bv
  8. productiesectoren
  9. primaire sector 
  10. secundaire
  11. commerciële
  12. niet-commerciële

Slide 47 - Tekstslide