Herhaling blok 1

Planning 
  1. 5 minuten lezen
  2. Nakijken opdracht 8 (lezen) 
  3. Herhalingsquiz blok 1 
  4. SO bespreken? 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Planning 
  1. 5 minuten lezen
  2. Nakijken opdracht 8 (lezen) 
  3. Herhalingsquiz blok 1 
  4. SO bespreken? 

Slide 1 - Tekstslide

timer
12:00

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken opdracht 8 
Opdracht 8
1 A
2 C
3 acht alinea’s
4 Het onderwerp is vriendschap waarmee het niet goed meer gaat.
5 Deze uitdrukking betekent: openlijk ergens voor uitkomen, het zeggen zoals het is.
6 Als je een probleem te voorzichtig aanpakt, wordt het alleen maar erger.


Slide 3 - Tekstslide

7 a Het deelonderwerp van dit deel is: problemen in een vriendschap.
 b Eigen tussenkopje, bijvoorbeeld: Ruzie hoort erbij; of: Pieken en dalen.

8 Het deelonderwerp van dit deel is: praten als een vriendschap niet goed meer gaat.

9 Met jij-bakken wordt bedoeld dat je, als je vriend kritiek op jou heeft, direct kritiek teruggeeft in plaats van te luisteren. Als je vriend bijvoorbeeld zegt: ‘Je drukte me gisteren telkens weg toen ik je belde.’ dan zeg jij direct: ‘Jij hebt ook zo vaak geen tijd voor mij. Vorige week nog, toen wilde je niet met me afspreken.’

Slide 4 - Tekstslide

10 Eigen antwoord. Heb je met een reden uitgelegd wat jij liever hebt, een nepvriend (dus een vriendschap die niet zo lekker loopt) of helemaal geen vriend?


11 Als het echt niet meer goed gaat in een vriendschap, kun je er maar beter mee stoppen.

Slide 5 - Tekstslide

Pas de tijdsproef toe:
Ik wandel met mijn hond.
ik …… met mijn hond.

Slide 6 - Open vraag

Pas de tijdsproef toe:
Welke serie heb jij gekeken?
(noteer de hele zin)

Slide 7 - Open vraag

Lees de zin hieronder. Noteer de werkwoorden en noteer erachter welke vorm het is: (pv, heel ww, volt. dw)
(Waarom moet hij huilen?)

Slide 8 - Open vraag

Een zin bestaat uit 2 basisdelen. Een deel zegt 'wie of wat' het doet en het andere deel
A
wat er nodig is
B
wat er gebeurt
C
aan wie of voor wie

Slide 9 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm. Doe het zo 1.antwoord 2....
1. Heb jij de chocoladereep (opeten)?
2. Longa heeft (verliezen) van FC Winterswijk.
3. Hij heeft die smoes (geloven).

Slide 10 - Open vraag

Werkgever 
Premie 
Bestaat uit 
Is samengesteld uit
Geld dat je betaalt voor een verzekering
Bedrijf waarbij iemand werkt

Slide 11 - Sleepvraag

SO
Bekijk je so en steek je vinger op als je een vraag hebt. 

Slide 12 - Tekstslide

11 november

Toets blok 1 
  • Grammatica
  • Spelling
  • Over taal 
  • Lezen 

Slide 13 - Tekstslide