In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
7 juni TOETS H5+H6 - lezen
H5: het doel van een tekst
H6: tekst en afbeeldingen
Slide 1 - Tekstslide
Lezen - tekstdoelen
Slide 2 - Tekstslide
Tekstdoel
Informeren: de lezer krijgt informatie
Activeren/overhalen: de lezer moet in actie komen
Amuseren: de lezer moet plezier hebben
Overtuigen: lezer moet het eens worden met zijn mening
Instrueren: instructie geven
Slide 3 - Tekstslide
Tekstdoel
Informeren: nieuwsbericht, schoolboek
Activeren/overhalen: advertentie, uitnodiging
Amuseren: leesboek, strip
Overtuigen: recensie, betoog
Instrueren: recept
Slide 4 - Tekstslide
Quiz......
Je krijgt een aantal teksten te zien.
Aan jou de vraag: Welk tekstdoel hoort bij de tekst?
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Welk tekstdoel past bij de tekst?
A
overtuigen / mening geven
B
informeren
C
activeren / iets laten doen
D
instrueren / iets leren
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Welk tekstdoel past bij de tekst?
A
activeren / iets laten doen
B
informeren
C
amuseren / vermaken
D
overtuigen / mening geven
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Welk tekstdoel past bij deze tekst?
A
amuseren
B
overtuigen
C
informeren
D
instrueren
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Welk tekstdoel hoort bij deze tekst?
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
instrueren
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Welk tekstdoel hoort bij de tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
instrueren
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Welk tekstdoel hoort bij deze tekst?
A
activeren
B
informeren
C
amuseren
D
overtuigen
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
Welk tekstdoel hoort bij deze tekst?
A
overtuigen
B
activeren
C
uitleggen
D
informeren
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Tekstslide
Welk tekstdoel hoort bij deze tekst?
A
informeren
B
overhalen
C
instrueren
D
amuseren
Slide 21 - Quizvraag
Tekst en afbeeldingen
Vaak staan er afbeeldingen bij een tekst, zoals foto’s, tekeningen, schema’s, (land)kaartjes en tabellen. Die afbeeldingen staan er met een bepaald doel:
1: De schrijver wil extra informatie geven, zodat de lezer de tekst beter begrijpt. Hij zet bijvoorbeeld informatie uit de tekst overzichtelijk in een schema of tabel. Of hij laat op een landkaartje zien waar de plek ligt die in de tekst genoemd wordt.
2: De schrijver wil de tekst leuker maken. Hij kiest een afbeelding die bij de tekst past en die de aandacht van de lezer trekt.
Tekst en afbeeldingen
Vaak staan er afbeeldingen bij een tekst, zoals foto’s, tekeningen, schema’s, (land)kaartjes en tabellen. Die afbeeldingen staan er met een bepaald doel:
1: De schrijver wil extra informatie geven, zodat de lezer de tekst beter begrijpt. Hij zet bijvoorbeeld informatie uit de tekst overzichtelijk in een schema of tabel. Of hij laat op een landkaartje zien waar de plek ligt die in de tekst genoemd wordt.
2: De schrijver wil de tekst leuker maken. Hij kiest een afbeelding die bij de tekst past en die de aandacht van de lezer trekt.