5.2 - #2

Economie - maandag 10 februari
http://www.lessonup.app
Klassencode: hhvnn
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Economie - maandag 10 februari
http://www.lessonup.app
Klassencode: hhvnn

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Ik weet wat dat het nettoresultaat zowel een nettowinst als nettoverlies kan zijn;
  2. Ik weet hoe ik het nettoresultaat kan uitrekenen;
  3. Ik weet hoe ik de verkoopprijs kan berekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik

Slide 3 - Woordweb

Produceren is...
A
het maken van goederen
B
het leveren van diensten
C
het maken van goederen en het leveren van diensten
D
het leveren van goederen en het maken van diensten

Slide 4 - Quizvraag

Is het onderstaande voorbeeld een vorm van formele- of informele productie?

"Het maken van vrachtauto's bij de DAF-fabriek."
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 5 - Quizvraag

Is het onderstaande voorbeeld een vorm van formele- of informele productie?

"Je werkt iedere zaterdag in een supermarkt."
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 6 - Quizvraag

Is het onderstaande voorbeeld een vorm van formele- of informele productie?

"Als vrijwilliger koffie rondbrengen in het ziekenhuis"
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 7 - Quizvraag

Productiefactoren zijn middelen die je nodig hebt om te produceren. Wat is geen juist voorbeeld van een productiefactor?
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaal
D
Mechanisatie

Slide 8 - Quizvraag

Is er op de afbeelding sprake van mechanisatie of automatisering?
A
Mechanisatie
B
Automatisering

Slide 9 - Quizvraag

Noem een voorbeeld van een kapitaalintensief bedrijf.

Slide 10 - Open vraag

Noem een voorbeeld van een arbeidsintensief bedrijf.

Slide 11 - Open vraag

Een bloemenzaak verkoopt vandaag 25 bossen bloemen met een verkoopprijs van € 5,99 per stuk. De inkoopprijs bedraagt € 1,45 per bos.

Wat is de afzet?

Slide 12 - Open vraag

Een bloemenzaak verkoopt vandaag 25 bossen bloemen met een verkoopprijs van € 5,99 per stuk. De inkoopprijs bedraagt € 1,45 per bos.

Bereken de omzet.

Slide 13 - Open vraag

Een bloemenzaak verkoopt vandaag 25 bossen bloemen met een verkoopprijs van € 5,99 per stuk. De inkoopprijs bedraagt € 1,45 per bos.

Bereken de inkoopwaarde.

Slide 14 - Open vraag

De bloemenzaak heeft dus een omzet van € 149,75 gehaald en heeft € 36,25 betaald voor de inkoopwaarde.

Bereken de brutowinst.

Slide 15 - Open vraag

Leerdoelen
  1. Ik weet wat dat het nettoresultaat zowel een nettowinst als nettoverlies kan zijn;
  2. Ik weet hoe ik het nettoresultaat kan uitrekenen;
  3. Ik weet hoe ik de verkoopprijs kan berekenen.

Slide 16 - Tekstslide

Nettoresultaat
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
Nettoresultaat = brutowinst - bedrijfskosten
Voorbeeld

Slide 17 - Tekstslide

Waarom denk je dat we eerst spreken over nettoresultaat en niet meteen over nettowinst of nettoverlies?

Slide 18 - Open vraag


Is de getoonde nettoresultaat nu een nettowinst of een nettoverlies?
A
Nettowinst
B
Nettoverlies

Slide 19 - Quizvraag

In het rijtje staat "bedrijfskosten". Wat denk je dat dit betekent? Probeer een aantal voorbeelden te noemen van bedrijfskosten die een bedrijf kan hebben.

Slide 20 - Open vraag

Bereken het nettoresultaat.

Een nettowinst schrijf je als: € 10,00
Een nettoverlies schrijf je als: -€ 10,00

Brutowinst: € 4.400 & Bedrijfskosten: € 2.950

Slide 21 - Open vraag

Bereken het nettoresultaat.

Een nettowinst schrijf je als: € 10,00
Een nettoverlies schrijf je als: -€ 10,00

Brutowinst: € 5.900 & Bedrijfskosten: € 3.750

Slide 22 - Open vraag

Bereken het nettoresultaat.

Een nettowinst schrijf je als: € 1.000,00
Een nettoverlies schrijf je als: -€ 1.000,00

Brutowinst: € 129.500 & Bedrijfskosten: € 145.000

Slide 23 - Open vraag

Het bedrijf van Anass heeft een omzet behaald van € 800.000. De inkoopwaarde bedraagt € 250.000.

Bereken de brutowinst.

Slide 24 - Open vraag

Het bedrijf van Gijs heeft een omzet behaald van € 7.800. De inkoopwaarde bedraagt € 2.200 en de bedrijfskosten bedragen € 1.300.

Bereken het nettoresultaat

Slide 25 - Open vraag

Verkoopprijs
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinst

Orkun, onze ondernemer, gaat pennen verkopen. Eén pen kan hij inkopen voor € 0,05. Hij besluit de pennen te verkopen voor € 0,50. Zo heeft hij een brutowinst van € 0,45 (€ 0,50 - € 0,05) op elke pen die hij verkoopt.

Slide 26 - Tekstslide

Bereken de verkoopprijs.

Inkoopprijs: € 8,40 & Brutowinst: € 11,20

Slide 27 - Open vraag

Bereken de verkoopprijs.

De inkoopprijs is € 300 en voor de brutowinst wordt 80% van de inkoopprijs gerekend.

Slide 28 - Open vraag