Oefening stijlfiguren

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les...

... heb je kennis gemaakt met beeldspraak en stijlfiguren, zodat je ze kunt herkennen en benoemen. 

Slide 2 - Tekstslide

Aan het eind van deze les...

... ken en herken je verschillende stijlfiguren in een tekst.



Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?

  • Herhalen van de stijlfiguren.
  • Oefenen met stijlfiguren in LessonUp.

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn een stijlfiguren?
Bewuste afwijkingen van de 'gewone manier' van zeggen.

Functie van stijlfiguren:
  • teksten stijlvoller, mooier en aantrekkelijker maken
  • nadruk leggen op iets
  • spanning, verrassing, verbazing wekken

Slide 5 - Tekstslide

 Stijlfiguren

Climax: Een steeds sterker wordende reeks. 
Je bent mooi, prachtig, fantastisch, zo adembenemend. 

Anti-climax: Een steeds zwakker wordende reeks. 
Men schreeuwde, praatte, fluisterde en uiteindelijk was het stil. 






Slide 6 - Tekstslide

Stijlfiguren
Hyperbool (overdrijving): Je overdrijft iets. 
We hebben ons dood gelachen. 

Enumeratie (opsomming): Zaken die achterelkaar worden genoemd (vaak het woordje en)
Je bent alweer je boek, schrift, huiswerk en pen vergeten.









Slide 7 - Tekstslide

Stijlfiguren
Repetitio (herhaling): je gebruikt twee keer hetzelfde woord om iets te benadrukken.
Altijd dit lege hart, altijd.

Antithese (tegenstelling): tegengestelde dingen worden gecombineerd.
In de stilte hoorde je het geschreeuw.





Slide 8 - Tekstslide

Stijlfiguren
Pleonasme: het noemen van een overbodige eigenschap bij het hoofdwoord. 
Het rode bloed, witte sneeuw, een oude bejaarde, een vliegtuig daalt naar beneden.

Tautologie: een begrip wordt twee of meerdere malen gebruikt en bestaat doorgaans uit twee of meer woorden van dezelfde woordsoort. 
Enkel en alleen, nooit ofte nimmer, onmiddellijk en meteen. 





Slide 9 - Tekstslide

Welk stijlfiguur herken je?
De tafels in het lokaal staan schots en scheef.
A
pleonasme
B
herhaling
C
opsomming
D
tautologie

Slide 10 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Wat een mooie rode aardbeien!
A
pleonasme
B
herhaling
C
opsomming
D
tautologie

Slide 11 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Ik erger me dood aan hem.
A
overdrijving
B
herhaling
C
climax
D
tautologie

Slide 12 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Ik had een twee voor mijn proefwerk, ik had dus wel wat foutjes gemaakt.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement
D
tautologie

Slide 13 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement
D
tautologie

Slide 14 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Ik sta al een eeuw op je te wachten.
A
eufemisme
B
hyperbool
C
anti-climax
D
climax

Slide 15 - Quizvraag

Climax of anticlimax
4. In het begin brulde hij het uit, maar na vijf minuten huilde alleen nog maar hij om vervolgens na een kwartiertje zo af en toe nog wat na te snikken.
A
Climax
B
Anticlimax

Slide 16 - Quizvraag

In welke zin staat een climax?
A
Uren, dagen, maanden, jaren vliegen voorbij.
B
Hij begon te brullen, te huilen en te snikken.

Slide 17 - Quizvraag

Een climax is een
A
herhaling
B
opsomming in drieën
C
lange opsomming
D
opsomming die naar een hoogtepunt voert

Slide 18 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
De gele zonnebloemen maken de kamer veel gezelliger
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 19 - Quizvraag

Huiswerk vrijdag 

Herhaling over beeldspraak en het herkennen ervan. 

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht: beeldspraak zoeken
Wat? 
Ga op zoek naar voorbeelden van beeldspraak.
Waar? 
Krantenkoppen, slogans, reclames, uitdrukkingen, spreekwoorden.
Resultaat?
In totaal heb je vrijdag minimaal zes voorbeelden van beeldspraak.
Per voorbeeld benoem je alle aanwezige/weggelaten elementen.
Gebruik gedeelde slide 'beeldspraak' voor alle vormen en elementen. 

Slide 21 - Tekstslide

Beeldspraak en (aanwezige/weggelaten) elementen
Uit welke vormen beeldspraak kun je kiezen?

  • Vergelijking met als (beeld, object, verbindingswoord)
  • Vergelijking zonder als (beeld, object)
  • Metafoor (beeld)

Slide 22 - Tekstslide

Spellingtoets bespreken
Ruim je al je spullen op. 
Je mag geen pen meer op tafel hebben!!

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video