Oefening stijlfiguren

Stijlfiguren
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Stijlfiguren

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van deze les...

... ken en herken je verschillende stijlfiguren in een tekst.



Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn een stijlfiguren?
Bewuste afwijkingen van de 'gewone manier' van zeggen.

Functie van stijlfiguren:
  • Teksten stijlvoller, mooier en aantrekkelijker maken
  • Nadruk leggen op iets
  • Spanning, verrassing, verbazing wekken

Slide 3 - Tekstslide

 Stijlfiguren

Climax: Een steeds sterker wordende reeks. 
Je bent mooi, prachtig, fantastisch, zo adembenemend. 

Anti-climax: Een steeds zwakker wordende reeks. 
Men schreeuwde, praatte, fluisterde en uiteindelijk was het stil. 






Slide 4 - Tekstslide

In welke zin staat een climax?
A
Uren, dagen, maanden, jaren vliegen voorbij.
B
Hij begon te brullen, te huilen en te snikken.

Slide 5 - Quizvraag

Stijlfiguren
Hyperbool (overdrijving): Je overdrijft iets. 
We hebben ons dood gelachen. 
Understatement: Een understatement is een verzwakte mededeling.

Een understatement drukt de mededeling inhoudelijk weliswaar minder sterk uit, maar werkt versterkend. Een voorbeeld van een understatement is: De Duitsers waren in 1940 in ons land niet welkom.
Eufemisme: Iets ergs kun je verzachten met een andere uitdrukking. Door een eufemisme verandert de inhoud van de mededeling niet wezenlijk; alleen de stijl verandert.

We hadden gisteren ongewenst bezoek (in plaats van Er werd gisteren bij ons ingebroken )








Slide 6 - Tekstslide

Het tegenovergestelde van een understatement is een...
A
Retorische vraag
B
Hyperbool
C
Woordspeling
D
Neologisme

Slide 7 - Quizvraag

In welke zin staat een Understatement?
A
Peter wordt gek van de jeuk.
B
Peter moet een kleine boodschap.
C
Toen Peter klaar was met het overschrijven van de Bijbel, zei hij: "Ach, een kleine moeite."
D
Peter sterft van de honger.

Slide 8 - Quizvraag

Stijlfiguren
Enumeratie (opsomming): Zaken die achterelkaar worden genoemd (vaak het woordje en)
Je bent alweer je boek, schrift, huiswerk en pen vergeten.

Repetitio (herhaling): je gebruikt twee keer hetzelfde woord om iets te benadrukken.
Altijd dit lege hart, altijd.








Slide 9 - Tekstslide

In welke zin staat een enumeratio?
A
Nooit, nooit ga ik daar nog eens naar toe!
B
Lina is dol op school: ze houdt van wiskunde, Nederlands en Frans.
C
Ik had een twee voor de toets. Ik had dus wel een paar foutjes.
D
Daar ik ben ik niet blij mee.

Slide 10 - Quizvraag

Stijlfiguren

Antithese (tegenstelling): tegengestelde dingen worden gecombineerd.
In de stilte hoorde je het geschreeuw.

Paradox: Soms lijken twee woorden een tegenstrijdigheid te vormen, maar kan het eigenlijk wel kloppen als je er op een dieper niveau over nadenkt.


Zeg nooit nooit! / Schrijven is de kunst van het schrappen.




Slide 11 - Tekstslide

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur paradox?
A
Kalm aan, en rap een beetje!
B
Kalm aan!
C
Wees kalm, kritisch en krachtig.
D
Kalm toch een beetje, relax!

Slide 12 - Quizvraag

Is dit een paradox of een tegenstelling?

Hoe gespecialiseerder je bent, hoe minder je kan.
A
Tegenstelling
B
Paradox

Slide 13 - Quizvraag

Stijlfiguren
Pleonasme: het noemen van een overbodige eigenschap bij het hoofdwoord. 
Het rode bloed, witte sneeuw, een oude bejaarde, een vliegtuig daalt naar beneden.

Tautologie: een begrip wordt twee of meerdere malen gebruikt en bestaat doorgaans uit twee of meer woorden van dezelfde woordsoort. 
Enkel en alleen, nooit ofte nimmer, onmiddellijk en meteen. 





Slide 14 - Tekstslide

Welk stijlfiguur herken je?
De tafels in het lokaal staan schots en scheef.
A
pleonasme
B
herhaling
C
opsomming
D
tautologie

Slide 15 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Wat een mooie rode aardbeien!
A
pleonasme
B
herhaling
C
opsomming
D
tautologie

Slide 16 - Quizvraag

De spot drijven met iets = iets belachelijk maken.



Om iets belachelijk te maken wordt in het dagelijks leven, de politiek en de literatuur vaak een vorm van humor gebruikt: ironie, cynisme of sarcasme.

Slide 17 - Tekstslide

Verschil ironie en sarcasme:

Ironie: pijnlijke humor, die niet kwetsend bedoeld is.

Sarcasme: pijnlijke humor, die juist wél kwetsend bedoeld is!


Geen duidelijke grens te trekken tussen ironie en sarcasme.
Ook is dit vaak persoonlijk, maar het gaat om
de bedoeling van de spreker!

Slide 18 - Tekstslide

"Handig van jou om geen sleutel mee te nemen."
A
Ironisch
B
Sarcastisch
C
Cynisch

Slide 19 - Quizvraag

"Ach, niemand gaat deze tekst lezen. Iedereen lijdt tegenwoordig toch aan een infofarct."
A
Ironisch
B
Sarcastisch
C
Cynisch

Slide 20 - Quizvraag

Chiasme

Slide 21 - Tekstslide

Retorische vraag
Een vraag waar niemand een antwoord op verwacht.

Ja hoor, wie is er weer eens te laat?

Slide 22 - Tekstslide

Anticipatie
Normaal gesproken is de volgorde van de zinsdelen in een zin: onderwerp, persoonsvorm, andere zinsdelen. Wanneer je een andere woordvolgorde kiest en het woord voorop zet dat de nadruk moet hebben spreek je van een prolepis. Bij anticipatie is dit juist omgekeerd. Je bouwt als het ware een soort spanning op.

Slide 23 - Tekstslide

Prolepsis
Normaal gesproken is de volgorde van de zinsdelen in een zin: onderwerp, persoonsvorm, andere zinsdelen. Wanneer je een andere woordvolgorde kiest en het woord voorop zet dat de nadruk moet hebben spreek je van een prolepsis.

Slide 24 - Tekstslide

Mijn lief, ik heb u lief.
A
inversie
B
antithese
C
repetitio
D
prolepsis

Slide 25 - Quizvraag

We zijn gisteren niet gaan tennissen want de regen viel bij bakken uit de hemel
A
Eufemisme
B
Prolepsis
C
Hyperbool
D
Enumeratie

Slide 26 - Quizvraag

Woordspeling
Je speelt met de dubbele betekenis van een woord, met de letterlijke en de figuurlijke betekenis.

Muizen drinken nooit alcohol, omdat ze bang zijn voor een kater.

Slide 27 - Tekstslide

Waar zie je woordspeling?
A
Dan weet ik op tijd hoe laat het is.
B
Draai dat ventiel maar dicht dan.
C
Je wordt overvallen door een nee gevoel.
D
Het welbekende hokje van meneer Pimpelmees.

Slide 28 - Quizvraag

Meer weten?
https://www.mrchadd.nl/academy/vakken/latijn/stijlmiddelen-en-stijlfiguren

Slide 29 - Tekstslide

Oefenen

Slide 30 - Tekstslide

"Wat een geweldige jongens, om iemand die al op de grond ligt te trappen en te slaan."
A
Ironisch
B
Sarcastisch
C
Cynisch

Slide 31 - Quizvraag

Het winnen van de gouden plak is geen kleine prestatie.
A
sarcasme
B
understatement
C
prolepsis
D
litotes

Slide 32 - Quizvraag

Het stijlfiguur waarbij je het belangrijkste voorop plaatst, heet...
A
Anafoor
B
Repetitio
C
Anticipatie
D
Prolepsis

Slide 33 - Quizvraag

Snoop Dogg:
'Rollin' down the street, smokin' indo
Sippin' on gin and juice, laid back
With my mind on my money
And my money on my mind.'
A
hyperbool
B
climax
C
chiasme
D
prolepsis

Slide 34 - Quizvraag

"Goh, de vorige keer had je een betere smoes toen je te laat kwam."
A
Ironisch
B
Sarcastisch
C
Cynisch

Slide 35 - Quizvraag

Antithese of paradox?
Zij steunen elkaar door dik en dun.
A
Antithese
B
Paradox

Slide 36 - Quizvraag

"Jij stond zeker achteraan toen de intelligentie werd uitgedeeld."
A
Ironisch
B
Sarcastisch
C
Cynisch

Slide 37 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Ik erger me dood aan hem.
A
overdrijving
B
herhaling
C
climax
D
tautologie

Slide 38 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Ik had een twee voor mijn proefwerk, ik had dus wel wat foutjes gemaakt.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement
D
tautologie

Slide 39 - Quizvraag

Lees alinea 7.
Wat is in deze alinea een woordspeling?
A
... in gesprek met een droomkandidaat.
B
... misschien valt er nog een mouw aan te passen
C
... zijn kennis overwaait naar de andere twee koks
D
... een gastvrij restaurant moet gewoon vol kunnen zijn.

Slide 40 - Quizvraag

In welke zin staat een climax?
A
Uren, dagen, maanden, jaren vliegen voorbij.
B
Hij begon te brullen, te huilen en te snikken.

Slide 41 - Quizvraag

Een woordspeling is...
A
Een zin op een niet natuurlijke manier opbreken.
B
Spelen met de dubbele betekenis van het woord
C
De manier hoe je een woord schrijft
D
Een onverwachte komische wending aan het einde van het gedicht

Slide 42 - Quizvraag

Een climax is een
A
herhaling
B
opsomming in drieën
C
lange opsomming
D
opsomming die naar een hoogtepunt voert

Slide 43 - Quizvraag

Lees de alinea.
Wat is in deze alinea een woordspeling?
A
... in gesprek met een droomkandidaat.
B
... misschien valt er nog een mouw aan te passen
C
... zijn kennis overwaait naar de andere twee koks
D
... een gastvrij restaurant moet gewoon vol kunnen zijn.

Slide 44 - Quizvraag

Wat is een eufemisme?
A
Een stijlfiguur om te overdrijven
B
Een stijlfiguur om iets te verbloemen (zachter maken)
C
Een stijlfiguur waarin een organisme centraal staat
D
Iets wat ik prima kan missen

Slide 45 - Quizvraag


Hij heeft een glaasje teveel op.
Hyperbool , eufemisme of understatement?
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 46 - Quizvraag

Antithese of paradox?
"Hoe meer je weet, hoe meer je beseft dat je niets weet."
A
Antithese
B
Paradox

Slide 47 - Quizvraag

Climax of anticlimax
4. In het begin brulde hij het uit, maar na vijf minuten huilde alleen nog maar hij om vervolgens na een kwartiertje zo af en toe nog wat na te snikken.
A
Climax
B
Anticlimax

Slide 48 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement
D
tautologie

Slide 49 - Quizvraag