Oefening stijlfiguren

Stijlfiguren
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Stijlfiguren

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van deze les...

... ken en herken je verschillende stijlfiguren in een tekst.



Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn een stijlfiguren?
Bewuste afwijkingen van de 'gewone manier' van zeggen.

Functie van stijlfiguren:
  • Teksten stijlvoller, mooier en aantrekkelijker maken
  • Nadruk leggen op iets
  • Spanning, verrassing, verbazing wekken

Slide 3 - Tekstslide

 Stijlfiguren

Climax: Een steeds sterker wordende reeks. 
Je bent mooi, prachtig, fantastisch, zo adembenemend. 

Anti-climax: Een steeds zwakker wordende reeks. 
Men schreeuwde, praatte, fluisterde en uiteindelijk was het stil. 






Slide 4 - Tekstslide


Hij heeft een glaasje teveel op.
Hyperbool , eufemisme of understatement?
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 5 - Quizvraag

In welke zin staat een climax?
A
Uren, dagen, maanden, jaren vliegen voorbij.
B
Hij begon te brullen, te huilen en te snikken.

Slide 6 - Quizvraag

Het was een gigantisch grote bom... De klok telde af... drie... twee... een... Er gebeurde niets.
Dit is een:
A
Climax
B
Anti-climax

Slide 7 - Quizvraag

Stijlfiguren
Hyperbool (overdrijving): Je overdrijft iets. 
We hebben ons dood gelachen. 

Understatement ..................


Eufemisme









Slide 8 - Tekstslide

Het tegenovergestelde van een understatement is een...
A
Retorische vraag
B
Hyperbool
C
Woordspeling
D
Neologisme

Slide 9 - Quizvraag

In welke zin staat een Understatement?
A
Peter wordt gek van de jeuk.
B
Peter moet een kleine boodschap.
C
Toen Peter klaar was met het overschrijven van de Bijbel, zei hij: "Ach, een kleine moeite."
D
Peter sterft van de honger.

Slide 10 - Quizvraag

Stijlfiguren


Enumeratie (opsomming): Zaken die achterelkaar worden genoemd (vaak het woordje en)
Je bent alweer je boek, schrift, huiswerk en pen vergeten.









Slide 11 - Tekstslide

Stijlfiguren
Repetitio (herhaling): je gebruikt twee keer hetzelfde woord om iets te benadrukken.
Altijd dit lege hart, altijd.







Slide 12 - Tekstslide

Stijlfiguren

Antithese (tegenstelling): tegengestelde dingen worden gecombineerd.
In de stilte hoorde je het geschreeuw.

Paradox





Slide 13 - Tekstslide

Zij steunen elkaar door dik en dun.
Dit is een:
A
Anafoor
B
Drieslag
C
Enumeratie
D
Anthithese

Slide 14 - Quizvraag

Stijlfiguren
Pleonasme: het noemen van een overbodige eigenschap bij het hoofdwoord. 
Het rode bloed, witte sneeuw, een oude bejaarde, een vliegtuig daalt naar beneden.

Tautologie: een begrip wordt twee of meerdere malen gebruikt en bestaat doorgaans uit twee of meer woorden van dezelfde woordsoort. 
Enkel en alleen, nooit ofte nimmer, onmiddellijk en meteen. 





Slide 15 - Tekstslide

Welk stijlfiguur herken je?
De tafels in het lokaal staan schots en scheef.
A
pleonasme
B
herhaling
C
opsomming
D
tautologie

Slide 16 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Wat een mooie rode aardbeien!
A
pleonasme
B
herhaling
C
opsomming
D
tautologie

Slide 17 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Ik erger me dood aan hem.
A
overdrijving
B
herhaling
C
climax
D
tautologie

Slide 18 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Ik had een twee voor mijn proefwerk, ik had dus wel wat foutjes gemaakt.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement
D
tautologie

Slide 19 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement
D
tautologie

Slide 20 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
Ik sta al een eeuw op je te wachten.
A
eufemisme
B
hyperbool
C
anti-climax
D
climax

Slide 21 - Quizvraag

Climax of anticlimax
4. In het begin brulde hij het uit, maar na vijf minuten huilde alleen nog maar hij om vervolgens na een kwartiertje zo af en toe nog wat na te snikken.
A
Climax
B
Anticlimax

Slide 22 - Quizvraag

In welke zin staat een climax?
A
Uren, dagen, maanden, jaren vliegen voorbij.
B
Hij begon te brullen, te huilen en te snikken.

Slide 23 - Quizvraag

Een climax is een
A
herhaling
B
opsomming in drieën
C
lange opsomming
D
opsomming die naar een hoogtepunt voert

Slide 24 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?
De gele zonnebloemen maken de kamer veel gezelliger
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 25 - Quizvraag

De spot drijven met iets = iets belachelijk maken.



Om iets belachelijk te maken wordt in het dagelijks leven, de politiek en de literatuur vaak een vorm van humor gebruikt: ironie, cynisme of sarcasme.

Slide 26 - Tekstslide

3 vormen van spot:                                                                                (deze verschillen in karakter en in sterkte)

ironie
cynisme
sarcasme

Slide 27 - Tekstslide

Verschil ironie en sarcasme:

Ironie: pijnlijke humor, die niet kwetsend bedoeld is.

Sarcasme: pijnlijke humor, die juist wél kwetsend bedoeld is!


Geen duidelijke grens te trekken tussen ironie en sarcasme.
Ook is dit vaak persoonlijk, maar het gaat om
de bedoeling van de spreker!

Slide 28 - Tekstslide

"Handig van jou om geen sleutel mee te nemen."
A
Ironisch
B
Sarcastisch
C
Cynisch

Slide 29 - Quizvraag

"Ach, niemand gaat deze tekst lezen. Iedereen lijdt tegenwoordig toch aan een infofarct."
A
Ironisch
B
Sarcastisch
C
Cynisch

Slide 30 - Quizvraag

"Goh, de vorige keer had je een betere smoes toen je te laat kwam."
A
Ironisch
B
Sarcastisch
C
Cynisch

Slide 31 - Quizvraag

"Wat een geweldige jongens, om iemand die al op de grond ligt te trappen en te slaan."
A
Ironisch
B
Sarcastisch
C
Cynisch

Slide 32 - Quizvraag

"Jij stond zeker achteraan toen de intelligentie werd uitgedeeld."
A
Ironisch
B
Sarcastisch
C
Cynisch

Slide 33 - Quizvraag