CP4: H8.2 '17e-eeuwse schilderkunst'

• NT2
• Middelbare school
• vmbo t, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 3

Nederlandse gewoontes en feesten

 

                                                                                      Kun jij er een aantal                                                                   noemen?

carnaval

Koningsdag

Pasen

bevrijdingsdag

oud & nieuw

'Nederlandse' gewoontes

• Een liedje zingen voor een jarige.
• Pakjesavond (Sinterklaas).
• Nieuwjaarsduik.
• Kerstboom in huis zetten en versieren.
• Kerst 'vieren'.
• Een kerstkaart sturen.

Presentatie over een Nederlands volksfeest

1. Lees de tekst en zoek het antwoord op de vragen van 7.1.

2. Geef een presentatie aan je groep.

wordwall.net

Huiswerk

H8, ST1:

- opdr. 3, p. 217

- opdr. 7, p. 219-220(presentatie geven)

- opdr. Slot, p.238 (p. 278 het oude boek) (je krijgt een werkblad van de docent)

- online: Oefenen, Grammatica en spelling: Het participium van het samengestelde verbum

H8, ST2:

- opdr. 1 t/m 3, p. 221-223

- lezen: Grammatica en spelling: De relatieve bijzin met ‘wat’, p. 223

Vragen?

Verbindingen

Maak samen in de BOR zinnen met:

- confronteren met iets/iemand

- in tegenstelling tot iets/iemand

- wijzen op iets/iemand

- zich beperken tot iets

Idioom

Kan je een voorbeeld geven?

- een belangrijke plaats innemen

- op het eerste gezicht

- schijn bedriegt

 Leestekst bespreken (p. 221-222)

Kijken: video 'Museumgasten'

• We kijken naar de video.
• Bespreek de vragen bij 5.2 samen in de BOR.

Beschrijf twee schilderijen

• opdr. 8, p. 225
• werk in tweetallen in de BOR

Relatieve bijzin

Lesdoel: Ik kan de relatieve bijzin gebruiken in een alledaagse tekst

A: Combineer het substantief met het relatief pronomen

B: Kies het juiste relatief pronomen

C: Schrijf over een dag uit jouw leven

Voorkennis

Opdracht: Lees de zin en beantwoord de vragen.

De studenten die in Utrecht willen studeren, moeten zich op tijd inschrijven.

1. Wat is het relatief pronomen (betrekkelijk voornaamwoord)?
2. Naar welk substantief (zelfstandig naamwoord) verwijst het relatief pronomen?
3. Wat is de volledige relatieve bijzin?

Voorkennis

1.Wat is het relatief pronomen (betrekkelijk voornaamwoord)

De studenten die in Utrecht willen studeren, moeten zich op tijd inschrijven.

2. Naar welk substantief (zelfstandig naamwoord) verwijst het relatief pronomen?

De studenten die in Utrecht willen studeren, moeten zich op tijd inschrijven.

We noemen dit 'het antecedent'

3. Wat is de volledige relatieve bijzin?

De studenten die in Utrecht willen studeren, moeten zich op tijd inschrijven.

A: Combineer het substantief met het relatief pronomen

Opdracht: Combineer het substantief met het relatief pronomen. Welke horen bij elkaar? Soms zijn er meerdere antwoorden goed, maar je kunt maar één antwoord kiezen.

a: de collega

b: het hotel

c: het gereedschap

d: de sieraden

e: iets

1: dat

2: die

3: waarin

4: wat

5: met wie

dat

die

waarin

wat

met wie

de collega

het hotel

het gereedschap

de sieraden

iets

A: Combineer het substantief met het relatief pronomen

1: dat: het hotel, het gereedschap

2: die: de collega, de sieraden

3: waarin: het hotel

4: wat: iets

5: met wie: de collega

Instructie

Bij deze woorden gebruik je het relatief pronomen:

Dit is het mooiste wat ik ooit heb gezien.

Fenna wilde graag naar de speeltuin, wat haar moeder een uitstekend idee vond. 

de-woorden

het-woorden

personen

dingen

iets / alles / superlatief / een hele zin

die

dat

voorzetsel + wie

waar + voorzetsel

wat

B: Kies het juiste relatief pronomen

Opdracht: Lees de zin en kies het juiste relatief pronomen.

1. De telefoniste ... ik aan de telefoon had, was zeer behulpzaam.

1. die
2. dat
3. met wie
4. waarmee

2. De bus ... ik altijd naar mijn werk reis, heeft 20 minuten vertraging.

1. die
2. dat
3. met wie
4. waarmee

3. De collega ... ik altijd naar mijn werk reis, heeft 20 minuten vertraging.

1. die
2. wat
3. met wie
4. waarmee

4. Alles ... jij zei, is gelogen!

1. die
2. dat
3. wat
4. waarover

5. De oude boeken ... ik vond, heb ik gisteren naar de kringloop gebracht.

1. die
2. dat
3. wat
4. waarin

6. ... ik altijd lastig vind, is spreken voor een groep mensen.

1. die
2. dat
3. wat
4. waardoor

7. De grond ... ons huis is gebouwd, blijkt vervuild te zijn.

1. waarin
2. waarop
3. waaraan
4. waarover

8. Het gebouw ... is ingestort, werd onvoldoende onderhouden.

1. die
2. dat
3. wat
4. waardoor

C: Schrijf over een dag uit jouw leven

Opdracht: Schrijf over een dag uit jouw leven, als in een dagboek. Wat heb je meegemaakt en met wie? Gebruik hierin in ieder geval vijf keer, maar liever vaker, de relatieve bijzin.

Voorbeeld:

De vogeltjes die me wakker maakten, zorgden voor een goede start van mijn dag. Het kopje thee dat heerlijk smaakte, deed me goed. Daarna was het tijd voor school.

De trein waarmee ik elke dag naar school reis, zat helaas al ontzettend vol. De conducteur die langskwam, was gelukkig heel vriendelijk. We mochten nog mee. 

Schilderkunst; Mooi of lelijk?

Beoordelingswoorden
schilderij

Bespreek met je groepje wat jullie van dit schilderij vinden. Gebruik zoveel mogelijk verschillende beoordelingswoorden.

Taboe!

Bekijk de woorden van H8- subthema 2 in de woordenlijst op blz 240.
Zijn alle woorden duidelijk? Welke woorden zijn moeilijk?

Opdracht:

Omschrijf een woord. Je medecursist raadt. 

Voorbeeld:

• Het tegenovergestelde van 'vertrek'
• Je voelt je vrolijk en hebt zin in de dag! 

de aankomst

opgewekt

Groep 2: set CP4

Gebruik de timer

Huiswerk 16-7

H8, ST2:

- opdr. 4, p. 223

- opdr. 7, vraag 3, p. 225 (schrijven: tekst samenvatten) Inleveren bij docent

- opdr. 9, p. 225(schrijven) Inleveren bij docent

H8, ST4:

- opdr. 1 en 2, p. 232-233

- lezen Reflectie (ST2): Soorten teksten herkennen, p. 228-229

- lezen Werken met woorden: Spelen met woorden, p. 23