Begrijpend Lezen les 3: Oefenen
1 / 28
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
1. Welke manier gebruikt de schrijver om de tekst in te leiden?
Slide 2 - Open vraag
2. Schrijf op waarnaar de volgende woorden verwijzen. Schrijf ook het regelnummer op.
a Dat (r. 17)
b Dat (r. 37)
c Die(r.43)
d Dat(r.62)
a Dat (r. 17)
b Dat (r. 37)
c Die(r.43)
d Dat(r.62)
Slide 3 - Open vraag
3. In de inleiding staat een signaalwoord voor het verband uitspraak-reden.
a Schrijf dat signaalwoord op.
b Schrijf de uitspraak op.
c Schrijf de reden op.
a Schrijf dat signaalwoord op.
b Schrijf de uitspraak op.
c Schrijf de reden op.
Slide 4 - Open vraag
4. a. Past het tussenkopje 'Sportprestaties' goed bij de belangrijkste inhoud van alinea 3?
Leg je antwoord uit.
b Bedenk een ander passend tussenkopje voor alinea 3.
Leg je antwoord uit.
b Bedenk een ander passend tussenkopje voor alinea 3.
Slide 5 - Open vraag
5. In regel 41 staat het signaalwoord 'omdat'.
a Welk verband geeft dit signaalwoord aan?
b Schrijf de delen van dit verband volledig op.
a Welk verband geeft dit signaalwoord aan?
b Schrijf de delen van dit verband volledig op.
Slide 6 - Open vraag
6. Op welke manier zijn de derde en vierde alinea met elkaar verbonden? Licht je antwoord kort toe.
Slide 7 - Open vraag
7. Schrijf de hoofdzaak/hoofdzaken van alinea 4 op.
Slide 8 - Open vraag
8. Schrijf het juiste antwoord op. In deze tekst:
A
brengt de schrijver zijn eigen mening naar voren.
B
geeft de schrijver een of meer meningen van anderen.
C
beschrijft de schrijver een of meer meningen van anderen en voegt daar zijn eigen mening aan toe.
Slide 9 - Quizvraag
9. a Is tekst4 objectief of subjectief?
b Leg je antwoord uit.
b Leg je antwoord uit.
Slide 10 - Open vraag
Slide 11 - Tekstslide
In de inleiding staat een tegenstelling.
a. Noteer het signaalwoord.
b. Noteer het verband.
c. Noteer de delen van het verband.
a. Noteer het signaalwoord.
b. Noteer het verband.
c. Noteer de delen van het verband.
Slide 12 - Open vraag
Op welke twee manieren zijn de tweede en derde alinea met elkaar verbonden?
A
Een signaalwoord of een signaalwoordgroep
B
Een herhaling van een woord of woordgroep
C
Een overgangszin met een verwijzend woord
D
Een aankondigende zin
Slide 13 - Quizvraag
Noteer de hoofdzaak van alinea 4.
Slide 14 - Open vraag
In alinea 4 staat een signaalwoord voor het verband uitspraak-reden.
a. Noteer het signaalwoord.
b. Noteer de delen van het verband.
a. Noteer het signaalwoord.
b. Noteer de delen van het verband.
Slide 15 - Open vraag
Het tussenkopje 'Anders leren' past niet bij de inhoud van de alinea eronder.
a. Schrijf het deelonderwerp van deze alinea op.
b. Bedenk een passend tussenkopje.
a. Schrijf het deelonderwerp van deze alinea op.
b. Bedenk een passend tussenkopje.
Slide 16 - Open vraag
Uitspraak: "Leerlingen mogen best wat vaker blijven zitten."
a. Voor welke leerling(en) geldt deze uitspraak?
b. Schrijf de reden(en) bij deze uitspraak op.
a. Voor welke leerling(en) geldt deze uitspraak?
b. Schrijf de reden(en) bij deze uitspraak op.
Slide 17 - Open vraag
Wat is het tekstdoel van deze tekst?
A
de lezer informeren
B
de lezer amuseren
C
de lezer een mening laten vormen
D
de lezer laten nadenken over het onderwerp
Slide 18 - Quizvraag
Wat is de tekstvorm van deze tekst?
A
ingezonden brief
B
artikel in krant of tijdschrift
C
column
D
gedicht
Slide 19 - Quizvraag
Deze tekst is...
A
subjectief
B
objectief
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
Alinea 1 + 2: "Een meerderheid van de middelbare scholen hanteert andere overgangsnormen vanwege de coronacrisis, schrijft de Volkskrant na een enquête onder 149 scholen. Bijna vier op de tien scholen (38 procent) hebben zittenblijven dit jaar afgeschaft. 15 procent laat de keus bij ouders en leerlingen.
De krant schreef alle middelbare scholen in Nederland aan. De 149 scholen die reageerden, zijn samen goed voor 20 procent van de leerlingen."
Op welke manier zijn alinea 1 en 2 hier met elkaar verbonden?
De krant schreef alle middelbare scholen in Nederland aan. De 149 scholen die reageerden, zijn samen goed voor 20 procent van de leerlingen."
Op welke manier zijn alinea 1 en 2 hier met elkaar verbonden?
A
Een signaalwoord of een signaalwoordgroep
B
Een herhaling van een woord of woordgroep
C
Een overgangszin met een verwijzend woord
D
Een aankondigende zin
Slide 22 - Quizvraag
Alinea 3: "Normaal gesproken zijn de rapportcijfers leidend voor het advies over zittenblijven of overgaan. Omdat veel leerlingen door onderwijs op afstand al weken geen officiële cijfers meer krijgen, gebruiken veel scholen andere overgangsnormen."
a. Welk signaalwoord staat in alinea 3?
b. Welk verband hoort daarbij?
c. Noteer de delen van het verband.
a. Welk signaalwoord staat in alinea 3?
b. Welk verband hoort daarbij?
c. Noteer de delen van het verband.
Slide 23 - Open vraag
Alinea 4: "Middelbare scholen sloten op 16 maart hun deuren en gaan volgende week dinsdag (2 juni) weer open. Scholen gaven digitaal les. Maar volgens de krant kunnen niet alle leerlingen die lessen goed volgen, omdat zij geen prettige werkplek hebben of omdat zij stress hebben door zieke of ontslagen familieleden."
a. Welk signaalwoord voor uitspraak-tegenstelling staat in alinea 4?
b. Noteer de delen van het verband.
a. Welk signaalwoord voor uitspraak-tegenstelling staat in alinea 4?
b. Noteer de delen van het verband.
Slide 24 - Open vraag
Wat vind jij ervan dat sommige scholen het blijven zitten dit jaar afschaffen?
Slide 25 - Open vraag
Lesdoel behaald? Ik kan signaalwoorden en verbanden herkennen en benoemen.
A
Ja
B
Nee
Slide 26 - Quizvraag
Lesdoel behaald? Ik kan verbindingsmanieren tussen alinea's herkennen en benoemen.
A
Ja
B
Nee
