Bijvoeglijk naamwoord vorm (plaats) klas 1

Waar hebben we het over?
Un grand garcon

Une grande fille

Des grands garcons

Des grandes finales
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Waar hebben we het over?
Un grand garcon

Une grande fille

Des grands garcons

Des grandes finales

Slide 1 - Tekstslide

Waar hebben we het over?
Le grand garcon

La grande fille

Les grands garcons

Les grandes finales

Slide 2 - Tekstslide

De leerdoelen
Jullie kunnen:

In het Frans een bijvoeglijk naamwoord aanpassen aan het zelfstandig naamwoord.
In een Franse zin bijvoeglijk naamwoorden herkennen

Jullie kennen:

De uitzonderingen van het Franse bijvoeglijke naamwoord, wanneer de regel niet geldt.
De uitzondering van de bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op -e en -s, waarbij de regel ook iets anders wordt.

Slide 3 - Tekstslide

De grammatica regel

Vrouwelijke woorden + E
Meervoudswoorden + S

DUS: Vrouwelijk meervoud + ES

Slide 4 - Tekstslide

Let op!


Vrouwelijk? Eindigt al op -e? Geen extra -e

Meervoud? Eindigt al op -s? Geen extra -s

Slide 5 - Tekstslide

1E: denk aan het schema!
Le, Un, Mon, Ton, Son, Notre, Votre, Leur, Grand(X)
La, Une, Ma, Ta, Sa, Notre, Votre, Leur, Grande
Les, Des, Mes, Tes, Ses, Nos, Vos, Leurs, Grand(e)s

Slide 6 - Tekstslide

De uitzonderingen
mavo/havo/vwo
Il est beau.    Elle est belle.
Il est nouveau.    Elle est nouvelle.
Il est vieux.    Elle est vieille.
   havo/vwo:
Ils sont beaux.    Elles sont belles.
Ils sont nouveaux.    Elles sont nouvelles.
Ils sont vieux.    Elles sont vieilles.

Slide 7 - Tekstslide

mavo: lees de zin!
[1p]  Chantal a les cheveux (brun) _________
[1p] J'achète une chemise (orange) __________
[1] Mark est (petit) __________
[1p] Annabel et Manon sont (beau) _________
[1p] Le chien est (grand) __________
[1p] Monsieur Koelewijn est (vieux) ___________
Les filles sont (nouveau) ____________

Slide 8 - Tekstslide

havo/vwo: lees de zin GOED!
[1p] Je trouve mon père très (vieux) _________
[1p] Elle porte un jean (bleu) __________
[1] Elle porte une robe (vert) __________
[1p] Ce sont les (nouveau) _________ garcons.
[1p] Nous déclarons cette boutique (ouvert) ___________
[1p] Ils sont vos (grand) __________ frères ou vos (grand) _______soeurs? 

Slide 9 - Tekstslide

De plaats = erachter
Gilets jaunes
Moulin rouge
Carte blanche
Dame blanche
Coup de monde
Omelette du fromage

Slide 10 - Tekstslide

Tenzij
Jeune, joli(e), beau
Grand, long, nouveau
Vieux, petit, gros
Bon, mauvais, haut

Slide 11 - Tekstslide