Zinnen en alinea's horen bij elkaar. Hoe ze bij elkaar horen, heet het
verband. Je kunt een verband herkennen aan een
signaalwoord.Je hebt nu de volgende verbanden geleerd:
1. Opsomming (en, ook, verder, :, ten slotte)
2. Tegenstelling (maar, echter, hoewel)
3. Tijdsvolgorde (eerst, later, ook, vervolgens)