V5 - TH3 - les 2

VWO 5
Thema 3 - Stofwisseling in de cel
Bs 1
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

VWO 5
Thema 3 - Stofwisseling in de cel
Bs 1

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk voor vandaag
  • Vraag 1 t/m 9 van het boek



Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk voor vandaag
  • Vraag 1 t/m 9 van het boek



Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 4 

Slide 4 - Tekstslide

afb. 6 structuur-
formule van ATP
BINAS 67L 

Slide 5 - Tekstslide

opdracht 4
a) Van welke andere dragermoleculen is AMP een bestanddeel?
AMP maakt deel uit van HS-co-enzym A, NAD+, NADP+, ADP en cyclisch AMP.

b) Welke van deze moleculen zijn, naast ATP, ook energiedragers?

De moleculen NAD+, NADP+ en ADP zijn ook energiedragers.

Slide 6 - Tekstslide

opdracht 4
c) Waarop kan de chemische en functionele verwantschap van de dragermoleculen duiden?
Op een gemeenschappelijke ontstaanswijze.

d) Geef het reactieschema van de vorming van ATP.
ADP + Pi → ATP + H2O

Slide 7 - Tekstslide

opdracht 5
Alihan zit in 5 vwo en verbruikt naar schatting 8800 kJ energie per dag.
a) Zoek op hoeveel kilojoule energie een mol ATP in de cel maximaal oplevert bij omzetting in ADP + Pi. Rond je antwoord af op een geheel getal.

Slide 8 - Tekstslide

afb. 6 structuur-
formule van ATP
BINAS 67L 
31*10ˆ3 J/mol-1 = 31 kJ/mol

Slide 9 - Tekstslide

opdracht 5
Alihan zit in 5 vwo en verbruikt naar schatting 8800 kJ energie per dag. Een mol ATP weegt 507 g.
b) Bereken hoeveel kilogram ATP Alihan op een dag naar schatting omzet in ADP. Vul een geheel getal in.
8800 kJ / 31 kJ / mol = 283,870 mol
507 g = 0,507 kg 
283,9 mol * 0,507 kg / mol = 143,92= 144 kg

Slide 10 - Tekstslide

BS1 - laatste feitjes
NAD+ / NADH 
chemisch aan ATP verwante energie drager

Pi
inorganic phoshate = vrije fosfaatgroep

ATP  -> gevormd dmv fotosynthese in chloroplasten
ADP -> verbranding in mitochondriën

Slide 11 - Tekstslide

Afb. 4 Stofwisseling in cellen

Slide 12 - Tekstslide

Een autotroof organisme, maakt mineralen en koolstofdioxide.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Een autotroof organisme, gebruikt
A
glucose en zuurstof
B
vetten en koolhydraten
C
mineralen, koolstofdioxide
D
warmte afvalstoffen

Slide 14 - Quizvraag

Een heterotroof organisme, gebruikt
A
glucose en zuurstof
B
vetten en koolhydraten
C
mineralen, koolstofdioxide
D
warmte afvalstoffen

Slide 15 - Quizvraag

VWO 5
Thema 3 - Stofwisseling in de cel
Bs 2

Slide 16 - Tekstslide

begrippen - bs 2
enzymen
actieve centrum
substraat
substraatspecifiek
reactieproduct
cofactor
apo-enzymen
energiedrempel
activeringsenergie
reactie-energie

Slide 17 - Tekstslide

leerdoelen + volgende les
Je kunt de bouw en werking van enzymen beschrijven

Je kunt de invloed van milieufactoren op de enzymactiviteit beschrijven

Slide 18 - Tekstslide

Enzymen
  • Het zijn eiwitten
  • Naam: naam van substraat + ase
  • Ze versnellen een proces, worden daarbij niet verbruikt (biokatalysatoren)
  • Ze zijn substraat-specifiek
  • De activeringsenergie gaat omlaag: er is minder energie nodig om de reactie te laten verlopen.

Slide 19 - Tekstslide

Sleep de enzymen naar het substraat
DNA

maltose 
lipiden

RNA

peptiden
zetmeel 
(amylum)

lipase

amylase

DN-ase

RN-ase

pepsine

maltase

Slide 20 - Sleepvraag

Slide 21 - Tekstslide

invloed enzym op activeringsenergie

Slide 22 - Tekstslide

Lees BS2 enzymen
bouw en werking
activeringsenergie
timer
5:00
A
klaar

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent het dat een enzym substraatspecifiek is?
A
Een enzym kan maar één type substraat produceren
B
Een enzym kan maar één type substraat omzetten
C
Een enzym heeft maar één actief centrum
D
Een enzym wordt geactiveerd door één specifiek substraat

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide


Welke uitspraak over enzymen is juist?

A
Het apo-enzym bepaalt de substraatspecificiteit.
B
Het apo-enzym is een metaalion of een vitamine.
C
Het co-enzym bepaalt de substraatspecificiteit.
D
Het co-enzym is het eigenlijke enzym.

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Een enzym katalyseert een reactie. Dat betekent:
A
Het enzym versnelt een reactie en blijft zelf intact.
B
Het enzym versnelt een reactie en wordt daarbij opgebruikt.
C
Het enzym past op een bepaalde stof.

Slide 28 - Quizvraag

huiswerk
maak opdracht 10 t/m 14
lees bs 2

Slide 29 - Tekstslide