Hoofdzin/ bijzin
1 / 15
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Kenmerken
van een hoofdzin
van een hoofdzin
Slide 2 - Woordweb
Kenmerken van
een bijzin
een bijzin
Slide 3 - Woordweb
Tessa gaat naar de opticien, want ze heeft een nieuwe bril nodig.
A
hoofdzin, hoofdzin
B
hoofdzin, bijzin
C
bijzin, hoofdzin
D
bijzin, bijzin
Slide 4 - Quizvraag
Terwijl moeder het beslag maakt, zet Evi de oven aan.
A
bijzin, hoofdzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, bijzin
D
hoofdzin, bijzin
Slide 5 - Quizvraag
De oude man zit op de kruk, omdat hij moe is.
A
bijzin, bijzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, hoofdzin
D
hoofdzin, bijzin
Slide 6 - Quizvraag
Nina leest een boek en Cato is aan het koken.
A
bijzin, hoofdzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, hoofdzin
D
hoofdzin, bijzin
Slide 7 - Quizvraag
Fien gaat naar de dokter, omdat ze haar arm heeft gebroken.
A
bijzin, bijzin
B
hoofdzin, bijzin
C
bijzin, hoofdzin
D
hoofdzin, hoofdzin
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Na thuisgekomen te zijn, smijt ze haar tas weg en trekt ze haar sloffen aan.
A
Bijzin
B
Beknopte bijzin
Slide 10 - Quizvraag
Toen de stroom uitviel, staken we kaarsen aan.
A
Bijzin
B
Beknopte bijzin
Slide 11 - Quizvraag
Voorzichtig rijdend, vervolg ik de weg naar huis.
A
Bijzin
B
Beknopte bijzin
Slide 12 - Quizvraag
Terwijl hij schold op zijn coach, liep Max de kleedkamer uit.
A
Bijzin
B
Beknopte bijzin
Slide 13 - Quizvraag
Huilend van het lachen zat Laura in de les.
A
Bijzin
B
Beknopte bijzin
Slide 14 - Quizvraag
Op het vliegveld aangekomen bestelde ze meteen een taxi.
A
Bijzin
B
Beknopte bijzin
