HV2 P2 leesvaardigheid en poëzie les 10 wk 50-1 Uitleg beeldspraak

Vandaag 

Oefentoets


1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Vandaag 

Oefentoets


Slide 1 - Tekstslide

Stil lezen
Er komt voor 2G een nieuw boek!
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Twee onderwerpen in P2
Leesvaardigheid
Toets leesvaardigheid 

Schrijfvaardigheid
PO poëzie 

Slide 3 - Tekstslide

Kern: schriftelijke toets
Leesvaardigheid

H2 Teksdoelen
H3 Leesstrategieën 
H4 Woordraadstrategieën

Slide 4 - Tekstslide

De praktische opdracht (PO)
Je maakt in groepjes van drie een bundel met gedichten.

De dichtbundel bevat de volgende onderdelen:
  • 6 gekozen bestaande gedichten
  • 5 zelf geschreven gedichten

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen 


Je leert wat beeldspraak is en hoe je die kunt toepassen in je zelfgeschreven gedichten.

Slide 6 - Tekstslide

Herhaling vorige les


Limerick




Slide 7 - Tekstslide

Limerick



Een limerick bestaat uit vijf regels.

In de eerste regels staat altijd een plaatsnaam.

Een limerick heeft vaak een grappige inhoud.

Het rijmschema is AABBA.

Het aantal lettergrepen per regel staat vast.
Regel 1: 9 lettergrepen
Regel 2: 9 lettergrepen
Regel 3: 5 lettergrepen
Regel 4: 5 lettergrepen
Regel 5: 9 lettergrepen

Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk nakijken


H4 opdracht 7 en 8




Slide 9 - Tekstslide

Uitleg 
Beeldspraak 





Slide 10 - Tekstslide

Beeldspraak
Beeldspraak is een vorm van figuurlijk taalgebruik: 

Iets wordt vergeleken met of vervangen door iets anders (het beeld).
Er zijn verschillende soorten beeldspraak.

Hierover lees je in de volgende dia's. 

Slide 11 - Tekstslide

Beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie
Bij beeldspraak gebruik je woorden in een:
  • figuurlijke betekenis - een beeld.
  • Er is sprake van een overeenkomst tussen object en het beeld;
  • Goede beeldspraak maakt een (gesproken) tekst mooier,
   duidelijker en krachtiger.

Slide 12 - Tekstslide

1. De vergelijking
Je vergelijkt iets met iets anders omdat er een overeenkomst is.  Het beeld wordt ingeleid door 'als' of 'lijkt'.

Lachen als een boer die kiespijn heeft. 
Hij ging er als een haas vandoor. 

Slide 13 - Tekstslide

(object=de werkelijkheid)
(subject=beeld)
Je kamer ziet eruit als een zwijnenstal!

Slide 14 - Tekstslide

Bij een vergelijking heb je....
A
een object (de werkelijkheid) en een subject (beeld)
B
alleen maar een beeld
C
een kenmerk van een persoon op een levenloos ding

Slide 15 - Quizvraag

Vergelijkingen..
Bij een vergelijking hoort meestal het woordje ALS of LIJKT.
Voorbeeld: Zo ziek als een hond.
Voorbeeld: Je lijkt wel een verzopen hond.



Slide 16 - Tekstslide

Vul de juiste vergelijking in:
Zo fris als een.....
A
kipje
B
vis in het water
C
hoentje

Slide 17 - Quizvraag

Leven als god in.....
A
Parijs
B
Frankrijk
C
een Belgisch bad
D
de hemel

Slide 18 - Quizvraag

2. De metafoor
Een metafoor is een vorm van beeldspraak: je gebruikt een woord of beeld voor iets anders, waarmee het een overeenkomst vertoont. 

Zo is het schip der woestijn een metafoor voor een kameel: de kameel wordt vergeleken met een schip. 

Slide 19 - Tekstslide

Metafoor
Het object (=de werkelijkheid) wordt helemaal vervangen door het beeld. 
Je moet het figuurlijk zien.

Voorbeelden: 
Het schip der woestijn (kameel)
Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg)
Een vruchtbare vergadering (een vergadering met resultaat)
Zij is een spin in het web  (zij heeft veel contacten)

Slide 20 - Tekstslide

Bij een metafoor heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
altijd het woordje ALS
D
HUH? watte? weet het niet meer...

Slide 21 - Quizvraag

3. De personificatie

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon, je kent menselijke eigenschappen toe aan een 'dood'  ding.  


Voorbeelden:  

De zon streelde onze wangen.

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat.
Schreeuwende kleuren.
Papier is geduldig.

Zuchtend en kreunend kwam mijn auto tot stilstand.

De tijd vliegt, maar de dagen gaan te traag.

Slide 22 - Tekstslide

De wind huilt.
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 23 - Quizvraag

De samenleving is ziek.
A
is een metafoor
B
is een vergelijking
C
is een personificatie

Slide 24 - Quizvraag

Vroeger

het leven opent haar hand
voor mijn ogen in de nacht: ik lach
zoals parels zijn wij gevonden en
als een parelsnoer vallen wij uiteen

ik schrijf een brief naar hem in 
verre landen, een oud liedje,
gaat er door mijn hoofd, een lik
van de postzegel echter en wij zijn vast

van statige woorden als een douche
wat zeep om schoon te worden
en ik droom van oude gedichten 
en ik droom van een oud boek.
personificatie 
Vergelijking met als


vergelijking met als

Geen personificatie

Slide 25 - Sleepvraag

Hij verhuist naar een paradijs.
A
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Personificatie

Slide 26 - Quizvraag

Opdracht

Verwerk een stijlfiguur in één je eigen geschreven gedichten. 

Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag
Keuze
1. Ga aan de slag met de PO in je groepje 
  • Start met je eigen geschreven gedicht naar keuze.
  • Ga vervolgens op zoek naar gedichten uit de bundels en vertel daar in 150 woorden iets over. Pas de theorie toe over de rijmvormen. Hiervoor gebruik je de LessonUp's die ik met je gedeeld en besproken heb. 
  • Bekijk het inkijkexemplaar als de opdracht je niet duidelijk is. Of vraag mij.

of

2. Ga alvast aan de slag met je huiswerk (leesvaardigheid)



Keuze
Huiswerk:
              x

Slide 28 - Tekstslide

Ben je klaar?

Slide 29 - Tekstslide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald

Ik kan uitleggen wat beeldspraak is (3 stuks). 

Slide 30 - Tekstslide

Volgende les

We gaan een oefentoets maken (wo 13 december). 


Slide 31 - Tekstslide

Oefentoets: 
6.0 of lager 

Maak individueel een samenvatting. Leer die en maak nogmaals een oefentoets. 
Oefentoets:
hoger dan een 6.0

Maak in tweetallen 10 toetsvragen over de theorie van leesvaardigheid 
H 2, 3 en 4. 
Mag in Kahoot, Blooket, LessonUp of gewoon in Word. 

Slide 32 - Tekstslide

Hoe ging deze les?
Wat heb je geleerd vandaag?

Wat vond je leuk aan deze les? 

Heeft iemand vragen?

Slide 33 - Tekstslide

Fijne dag 
&
tot de volgende keer!

Slide 34 - Tekstslide