Beeldspraak uitleg met quizvragen

Vandaag


  • 10 min stil lezen
  • Uitleg beeldspraak
  • In groepjes werken aan de PO

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Vandaag


  • 10 min stil lezen
  • Uitleg beeldspraak
  • In groepjes werken aan de PO

Slide 1 - Tekstslide

De PO: de 5 zelfgeschreven gedichten
Inleverdatum .....
Je groepje schrijft zelf vijf gedichten:
  • 1 haiku's
  • 1 beeldgedicht
  •  stiftgedicht
  •  2 gedichten naar keuze (sonnet, rondeel, limerick, elfje): eentje rijmt, eentje rijmt niet

    Slide 2 - Tekstslide

    De PO: de vijf zelfgeschreven gedichten
    Minstens 1 van jullie eigen gedichten bevat rijm en minstens 1 van jullie gedichten bevat geen rijm:
    gepaard rijm a a b b
    omarmend rijm a b b a
    gekruist rijm a b a b

    Maak gebruik van minstens 1 stijlfiguur, zoals een vergelijking, metafoor of personificatie en geef aan waar je die hebt toegepast.

    Slide 3 - Tekstslide

    Wie weet wat beeldspraak is?

    Vingers

    Slide 4 - Tekstslide

    Beeldspraak
    Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je bedoelt niet letterlijk wat je zegt, maar gebruikt beelden om iets sterker uit te drukken. 

    We behandelen er drie:

    de vergelijking
    de metafoor 
    de personificatie

    Slide 5 - Tekstslide

    De vergelijking
    Een vergelijking noemt de overeenkomst 
    tussen twee dingen: 

    • Haar lippen zijn zo rood als wijn. 


    • Hij is net zo rijk als Dagobert Duck.

    Slide 6 - Tekstslide

    De metafoor
    De metafoor heeft veel weg van de vergelijking, je geeft een beeld van wat je bedoelt maar je zegt het in feite minder expliciet dan in een vergelijking; het beeld heeft een overeenkomst met wat je bedoelt: mijn broer leeft in een zwijnenstal. Of "Kijk dat meisje nou toch eens: het lelijke eendje is een zwaan geworden!"

    Als je bijvoorbeeld wilt zeggen dat je klasgenoot Bram altijd alles weet, kan je daar een metafoor van maken:
    Bram is de wandelende encyclopedie van de klas. 


    Slide 7 - Tekstslide

    Personificatie
    Bij de personificatie ken je menselijke eigenschappen toe aan iets abstracts

    De stoel zuchtte onder mijn gewicht. 
    Tijd die voorbij kruipt.
    De wind die fluit. 

    Zuchten, kruipen en fluiten zijn dingen die mensen wél kunnen, maar dingen niet.

    Slide 8 - Tekstslide

    Welke zin bevat een metafoor?
    A
    Jouw ogen zijn als sterren.
    B
    Wat een boom van een kerel.
    C
    Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
    D
    Dat meisje lijkt wel een prinses, zo elegant!

    Slide 9 - Quizvraag

    "Wie de schoen past, trekke hem aan."
    Is dit een metafoor of een vergelijking?
    A
    metafoor
    B
    vergelijking

    Slide 10 - Quizvraag

    "Dat oude dametje is zo mager als een lat." Is dit een metafoor of een vergelijking?
    A
    metafoor
    B
    vergelijking

    Slide 11 - Quizvraag

    "Wolken en zon spelen haasje over."
    Is dit een personificatie?
    A
    ja
    B
    nee

    Slide 12 - Quizvraag

    "Het papier is geduldig."
    Is dit een personificatie?
    A
    ja
    B
    nee

    Slide 13 - Quizvraag

    Is de opdracht duidelijk?

    Slide 14 - Tekstslide