dag 9

Woordenschat
Vandaag zes (nieuwe) woorden bij het thema: Muziek

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2BasisschoolGroep 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat
Vandaag zes (nieuwe) woorden bij het thema: Muziek

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Tekstslide

uitvoeren
  • iets doen wat eerder is bepaald of bedacht
  • iets maken of doen (volgens plan)
  • scheidbaar werkwoord
  • Zin: De leerlingen moeten alle opdrachten uitvoeren.
  • Zin: De jongen voert weinig uit, hij heeft zijn werk niet af.

Slide 2 - Tekstslide

uitzoeken 
  • kiezen uit verschillende mogelijkheden
  • scheidbaar werkwoord
  • Zin: In het theater zocht ik zelf een plek uit.
  • Zin: Het meisje ging met haar moeder nieuwe kleding uitzoeken

Slide 3 - Tekstslide

de universiteit
  • de plek waar de hoogste vorm van onderwijs wordt gegeven 
  • de plek waar wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan
  •  meervoud: universiteiten
  • Zin: Als je later arts wilt worden, moet je studeren aan de universiteit.
  • Zin: In Den Helder hebben we geen universiteit, deze staat in Amsterdam.

Slide 4 - Tekstslide

verdelen

  • in meerdere stukken maken 
  • iedereen een deel geven
  • hij verdeelde, hij heeft verdeeld
  • ik verdeel, zij verdeelt, wij verdelen
  • Zin: Hij verdeelt de taart in twaalf stukken.
  • Zin: De kinderen verdelen de snoepjes eerlijk. 

Slide 5 - Tekstslide

verplichten
  • bepalen dat iets moet gebeuren
  • iedereen moet het doen

  • Zin: Tijdens Corona moesten wij verplicht een mondkapje dragen. 
  • Zin: Als we willen kijken tijdens de zwemles, verplichten ze ons om plastic hoesjes over onze  schoenen te doen.

Slide 6 - Tekstslide

verdelen

  • in meerdere stukken maken 
  • iedereen een deel geven
  • hij verdeelde, hij heeft verdeeld
  • ik verdeel, zij verdeelt, wij verdelen
  • Zin: Hij verdeelt de taart in twaalf stukken.
  • Zin: De kinderen verdelen de snoepjes eerlijk. 

Slide 7 - Tekstslide

waarop
  • na de gebeurtenis die genoemd is
  • op dat waar je naar wijst 
  • Zin: De stoel waarop je zit is niet stevig.
  • Zin: Maandag is de dag waarop ik ga sporten.
  • Zin: Waar zit jij  op school?

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een universiteit?
A
Een school waar je leert zwemmen
B
Een school waar de hoogste vorm van onderwijs wordt gegeven.
C
Een school waar je heen gaat als je kleuter bent.
D
Een school waar je leert voetballen.

Slide 9 - Quizvraag

Maak een zin met het woord: verdelen

Slide 10 - Open vraag

Tekst
iets doen wat eerder is bepaald of bedacht 
Op dat wat genoemd is 
bepalen dat iets moet gebeuren
in meedere stukken maken 
waarop
verdelen
verplichten
uitvoeren

Slide 11 - Sleepvraag

Wat is uitvoeren?
A
Iets doen wat nog niet bedacht is.
B
Iets doen wat al bepaald is.
C
Iets niet doen.
D
Iets wel doen.

Slide 12 - Quizvraag

Maak een zin met "verplichten".

Slide 13 - Open vraag

Wat doe je als je iets uitzoekt?
A
iets maken
B
iets onderzoeken
C
iets kiezen
D
iets kapotmaken

Slide 14 - Quizvraag

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 15 - Tekstslide

De jongens moeten werken, maar zij ............... weinig ..........

Slide 16 - Open vraag

Het is .................. een zwembroek of een badpak te dragen in het zwembad.

Slide 17 - Open vraag

Mijn vader en moeder ................... de pizza in 6 stukken.

Slide 18 - Open vraag

Dit is de school ................. ik vroeger ......... zat.

Slide 19 - Open vraag

Als hij klaar is met zijn HBO opleiding, gaat hij naar .................

Slide 20 - Open vraag

Wij ............ dat voor u ....... , zei de politieman tegen onze buurman.

Slide 21 - Open vraag

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.

De woorden:
uitvoeren
uitzoeken
de universiteit
verdelen
verplichten
waarop

Slide 22 - Tekstslide