dag 9

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema: Muziek

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema: Muziek

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Tekstslide

uitvoeren
  • iets doen wat eerder is bepaald of bedacht
  • iets maken of doen (volgens plan)
  • scheidbaar werkwoord
  • Zin: De leerlingen moeten alle opdrachten uitvoeren.
  • Zin: De jongen voert weinig uit, hij heeft zijn werk niet af.

Slide 2 - Tekstslide

uitzoeken 
  • kiezen uit verschillende mogelijkheden
  • scheidbaar werkwoord
  • Zin: In het theater mochten wij zelf een plek uitzoeken.
  • Zin: Het meisje ging met haar moeder nieuwe kleding uitzoeken. 

Slide 3 - Tekstslide

de universiteit
  • de plek waar de hoogste vorm van onderwijs wordt gegeven 
  • de plek waar wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan
  •  meervoud: universiteiten
  • Zin: Als je later arts wilt worden, moet je studeren aan de universiteit.
  • Zin: In Den Helder hebben we geen universiteit, deze staat in Amsterdam.

Slide 4 - Tekstslide

verdelen

  • in meerdere stukken maken 
  • iedereen een deel geven
  • hij verdeelde, hij heeft verdeeld
  • ik verdeel, zij verdeelt, wij verdelen
  • Zin: Hij verdeelt de taart in twaalf stukken.
  • Zin: De kinderen verdelen de snoepjes eerlijk. 

Slide 5 - Tekstslide

verplichten
  • bepalen dat iets moet gebeuren
  • iedereen moet het doe

  • Zin: Tijdens Corona moesten wij verplicht een mondkapje dragen. 
  • Zin: Als we willen kijken tijdens de zwemles, verplichten ze ons om plastic hoesjes over onze  schoenen te doen.

Slide 6 - Tekstslide

verdelen

  • in meerdere stukken maken 
  • iedereen een deel geven
  • hij verdeelde, hij heeft verdeeld
  • ik verdeel, zij verdeelt, wij verdelen
  • Zin: Hij verdeelt de taart in twaalf stukken.
  • Zin: De kinderen verdelen de snoepjes eerlijk. 

Slide 7 - Tekstslide

waarop
  • na de gebeurtenis die genoemd is
  • op dat waar je naar wijst 
  • Zin: De stoel waarop je zit is niet stevig.
  • Zin: Maandag is de dag waarop ik ga sporten.

Slide 8 - Tekstslide

Maak een zin met het woord: verdelen

Slide 9 - Open vraag

Wat is een universiteit?
A
Een school waar je leert zwemmen
B
Een school waar de hoogste vorm van onderwijs wordt gegeven.
C
Een school waar je heen gaat als je kleuter bent.
D
Een school waar je leert voetballen.

Slide 10 - Quizvraag

Tekst
iets doen wat eerder is bepaald of bedacht 
Op dat wat genoemd is 
bepalen dat iets moet gebeuren
in meedere stukken maken 
waarop
verdelen
verplichten
uitvoeren

Slide 11 - Sleepvraag

Wat is uitvoeren?
A
Iets doen wat nog niet bedacht is.
B
Iets doen wat al bepaald is.
C
Iets niet doen.
D
Iets wel doen.

Slide 12 - Quizvraag

Maak een zin met "verplichten".

Slide 13 - Open vraag

Wat doe je als je iets uitzoekt?
A
Iets maken.
B
Iets verstoppen.
C
Iets kiezen.
D
Iets kapotmaken.

Slide 14 - Quizvraag

De jongens moeten werken, maar zij ............... weinig ..........

Slide 15 - Open vraag

Het is .................. een zwembroek of een badpak te dragen in het zwembad.

Slide 16 - Open vraag

Mijn vader en moeder ................... de pizza in 6 stukken.

Slide 17 - Open vraag

Dit is de school ................. ik vroeger heb gezeten.

Slide 18 - Open vraag

Als hij klaar is met zijn HBO opleiding, gaat hij naar .................

Slide 19 - Open vraag

Wij ............ dat voor u ....... , zei de politieman tegen onze buurman.

Slide 20 - Open vraag