Herhaling At. 4 en 5

Révision 
1. Poser une question
2. Le futur proche
3. La météo
4. Les jours de la semaine
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Révision 
1. Poser une question
2. Le futur proche
3. La météo
4. Les jours de la semaine

Slide 1 - Tekstslide

1. Vraagzinnen
Je moet weten:

- welke vraagwoorden er zijn (de vertalingen van wie,wat,waar, wanneer, waarom,hoe,hoeveel)
- welke 3 manieren er zijn om een zin vragend te maken
- waar je een vraagwoord in de zin zet.

Slide 2 - Tekstslide

Hoeveel vraagwoorden ken je in het Frans?
1-2
3-4
5-6
7

Slide 3 - Poll

Typ hier de vraagwoorden
die je nog kent in het Frans

Slide 4 - Woordweb

1. Maak vragend met "intonation": Elle mange une pizza

Slide 5 - Open vraag

Ik weet hoe je in het Frans een vraagt stelt "met intonatie"
ja, dat weet ik
nee, dat weet ik niet

Slide 6 - Poll

Een vraag stellen met intonatie = 
een ? achteraan de zin toevoegen.

Als er een vraagwoord in de zin staat, komt dat achteraan in de zin

Slide 7 - Tekstslide

2. Maak vragend met "intonation" en voeg het woord "pourquoi" toe: Elle mange une pizza

Slide 8 - Open vraag

Ik weet hoe je in het Frans een vraagt stelt "met est-ce que"
ja, dat weet ik
nee, dat weet ik niet

Slide 9 - Poll

3. Maak vragend met "est-ce que": Vous mangez une pizza

Slide 10 - Open vraag

In een vraagzin met "est-ce que" komt een vraagwoord ..
vooraan in de zin, voor "est-ce que"
achteraan in de zin

Slide 11 - Poll

Een vraag stellen met est-ce que 
'est-ce que' vooraan in de zin toevoegen.

Als er een vraagwoord in de zin staat, komt dat vooraan in de zin

Slide 12 - Tekstslide

4. Maak vragend met "est-ce que" en voeg het woord "quand" toe: Vous mangez une pizza

Slide 13 - Open vraag

Ik weet hoe je in het Frans een vraagt stelt "met inversie (omdraaiing)"
ja, dat weet ik
nee, dat weet ik niet

Slide 14 - Poll

5. Maak vragend met "inversion": Vous mangez une pizza

Slide 15 - Open vraag

In een vraagzin met "inversion" komt een vraagwoord ..
vooraan in de zin
achteraan in de zin

Slide 16 - Poll

Een vraag stellen met 'inversion'
Je draait het onderwerp en de persoonsvorm om. Je zet er een - tussen

Als er een vraagwoord in de zin staat, komt dat vooraan in de zin

Slide 17 - Tekstslide

5. Maak vragend met "inversion" en voeg het woord 'où' toe: Vous mangez une pizza

Slide 18 - Open vraag

2. De futur proche
Je moet weten:

- dat de futur proche de "nabije" toekomst uitdrukt (dus dingen die binnenkort al gaan gebeuren)
- hoe je de futur proche vormt
- hoe het rijtje van "aller" ook alweer gaat

Slide 19 - Tekstslide

De futur proche
Ik ga (1) eten (2)

2 delen:
- een vorm van aller
- een heel werkwoord

Slide 20 - Tekstslide

Vul hier het rijtje van "aller" in

Slide 21 - Open vraag

Vertaal: ik ga dansen

Slide 22 - Open vraag

Sleep het plaatje naar de juiste zin
Il fait chaud
Il y a du soleil
Il fait froid
Il neige
Il pleut

Slide 23 - Sleepvraag

Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
Mardi
Dimanche
Mercredi
Lundi
Samedi
Jeudi
Vendredi

Slide 24 - Sleepvraag

Le matin
L'après-midi
Le soir
La nuit

Slide 25 - Sleepvraag

In de volgende slide gaan we op zoek naar 5 woorden uit de woordenlijst. 
1. Pak je woordenlijst erbij (p. 169,170,171) of probeer het uit je hoofd! 
2. Draai aan het rad, vind het woord en schrijf op
3. Draai verder zonder de vraag die je net zag (totdat je dus alle vragen hebt gehad)
4. Voer de woorden dan in op de volgende slide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Voer hier in welke woorden je hebt gevonden

Slide 28 - Open vraag