22HZWA les 4 week 39 alle slides van 2 weken

Les 4 week 39
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les 4 week 39

Slide 1 - Tekstslide

Bericht in teams vrijdag

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Doel van de les

Je kent de regels voor hoofdletters  en leestekens en kan deze regels ook toepassen 

Slide 6 - Tekstslide


Lees dit...

vandaag hebben we een les nederlands over leestekens dat is natuurlijk heel belangrijk want zonder hoofdletters en punten en kommas gaat het lezen veel moeilijker dat geldt natuurlijk ook voor het duits engels en frans als je bijvoorbeeld naar frankrijk op vakantie gaat moet je af en toe in het frans kunnen schrijven en in je mailtjes naar je docenten zoals meneer geense mevrouw drogendijk of mevrouw van der linden is het van belang om correct nederlands te schrijven

Slide 7 - Tekstslide

Waarom gebruiken we hoofdletters en leestekens?

Slide 8 - Woordweb

HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS


Maken een tekst duidelijker en beter te lezen.


De lezer kan de tekst daarmee ook veel beter begrijpen.

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdletters en leestekens theorie
•Bij schrijfexamens kun je door goed en op tijd hoofdletters en leestekens te gebruiken veel fouten vermijden.




Slide 10 - Tekstslide

Hoofdletters en leestekens theorie

Wanneer schrijf je een hoofdletter?


Slide 11 - Tekstslide

1. Aan het begin van een zin:
De volgende dag scheen de zon weer heerlijk.

! Let op uitstel bij: 
's Morgens is hij vaak niet op zijn best. 
's Gravezande is een plaats vlakbij 's Gravenhage (= Den Haag)

Slide 12 - Tekstslide

2. Als je een voornaam of een achternaam schrijft:
Hendrik Jansen was afwezig tijdens de vergadering.
Veel achternamen in het Nederlands kennen voorvoegsels als “de” , “den”, “van”, “van de”, “ter” of “ten”
 Hoe schrijf je die voorvoegsels?
Jan de Vries (staat de voornaam genoemd dan “de” met kleine letter)
J. de Vries (staat de voorletter genoemd dan “de” met kleine letter)
• Meneer De Vries en mevrouw Van der Duin (staat er “meneer/de heer” of "mevrouw" voor dan het 1e voorvoegsel met hoofdletter)


Slide 13 - Tekstslide

3. Bij namen van organisaties, bedrijven, instellingen, politieke partijen 
•  Friese Poort

Shell
Amnesty International
CDA

Slide 14 - Tekstslide

4. Bij historische gebeurtenissen en belangrijke feestdagen 
• de Golfoorlog
• de Eerste Wereldoorlog
• de Franse Revolutie
Koningsdag
Kerstmis (behalve afleidingen zoals eerste kerstdag, paashaas, hemelvaartsvakantie)
Loofhuttenfeest, Suikerfeest

Slide 15 - Tekstslide

5. bij aardrijkskundige namen
Denk aan: dorpen, steden, regio’s, provincies, landen, rivieren en zeeën 
Zwolle
Frankrijk
De Rijn
Noord-Brabant
De Veluwe
Nederlandse
Fransman
IJsselmeer


Slide 16 - Tekstslide

Maar let op! 
Geen hoofdletter bij:

• maanden > juli/september
• seizoenen > herfst, winter
• windstreken > noordoosten
• dagen van de week > vrijdag
• godsdiensten > islam, katholiek
• beleefd aanspreken > u, uw

 

Slide 17 - Tekstslide

LEESTEKENS

- punten

- vraagtekens

- uitroeptekens

- komma's


Slide 18 - Tekstslide

PUNT (1)

- Aan het einde van een zin


Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.

Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.

Slide 19 - Tekstslide

PUNT (2)

- Na of in sommige afkortingen


d.m.v.  -  m.a.w.  -   i.i.g.

  dhr.  -  mevr.  -   mej.

max.   -  min.  - nr.

Slide 20 - Tekstslide

VRAAGTEKEN

- Na een vraag


Tot hoe laat ben jij vanmiddag op school?

Slide 21 - Tekstslide

UITROEPTEKEN (1)

Als iemand een heftige
 emotie voelt. 

Bijvoorbeeld wanneer iemand heel blij, boos, bang of verbaasd is.

Ik durf niet naar de tandarts!

Ik ben hier!



Slide 22 - Tekstslide

UITROEPTEKEN (2)

- Om een bevel of waarschuwing aan te geven


Halt of ik schiet!

Stop!

Kom hier!



Slide 23 - Tekstslide

KOMMA

- Maakt een zin overzichtelijker

- Staat op de plaats waar je bij hardop lezen even een rust neemt



Slide 24 - Tekstslide

KOMMA (1)

- Als pauzeteken in een zin


Onze hond eet erg veel, toch is hij niet dik.



Slide 25 - Tekstslide

KOMMA (2)

- Tussen de delen van een opsomming


Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en cookie&caramel.



Slide 26 - Tekstslide

KOMMA (3)

- Tussen twee persoonsvormen


Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat het gemaakt wordt.



Samengestelde zin
Van twee zinnen is één zin gemaakt. Een zin heeft dan twee persoonsvormen (dit leer je in leerjaar 2).

Slide 27 - Tekstslide

Deel 2: Zakelijke e-mail schrijven

Slide 28 - Tekstslide

Doel van de les
1. Je kent de regels voor hoofdletters  en leestekens en kan deze regels ook toepassen 
2. Je kent de regels (conventies) die horen
bij het schrijven van een zakelijke e-mail en kan
deze regels ook toepassen.

Slide 29 - Tekstslide

Conventies zakelijke e-mail
Van:
Aan:                                           LET OP: Van, Aan,(B)CC, onderwerp
(B)CC:                                                    moeten aan elkaar vast
Onderwerp:                                             (zonder witregel)! 
Aanhef
Inleiding    /   Kern   / Afsluiting                  Tussen de andere            Slotformule                                               conventies overal 
Je naam                                                   1 witregel!                                                             


Slide 30 - Tekstslide

Wie is de geadresseerde?
A
Degene aan wie je de e-mail stuurt.
B
Degene die de e-mail schrijft.

Slide 31 - Quizvraag

Waar denk je aan bij een
zakelijke e-mail?

Slide 32 - Woordweb

Kies de juiste aanhef als je de geadresseerde niet kent
A
Geachte heer mevrouw,
B
Geachte heren en mevrouwen
C
Geachte heer, mevrouw,
D
Geachte heer/mevrouw,

Slide 33 - Quizvraag

De eerste zin van de brief
begint met een hoofdletter, ja of nee?
A
Ja! Mijn naam is Linda Janssen en ik schrijf u deze e-mail omdat...
B
Nee! mijn naam is Linda Janssen en ik schrijf u deze e-mail omdat...

Slide 34 - Quizvraag

In de tekst van een zakelijke e-mail gebruik je geen alinea’s.
A
Waar: je schrijft alles achter elkaar zonder witregels.
B
Niet waar: je gebruikt 3 alinea’s: inleiding , kern en een afsluiting.
C
Niet waar: je gebruikt 2 alinea's: inleiding en kern

Slide 35 - Quizvraag

Kies de juiste schrijfwijze
voor de slotformule
A
Met Vriendelijke Groet,
B
Met vriendelijke groet,
C
Met vriendelijke groet
D
Met vriendelijke groeten,

Slide 36 - Quizvraag

In een zakelijke e-mail
gebruik je formele taal.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Kies de juiste slotgroet:
A
Met vriendelijke groet Naam Achternaam
B
Met vriendelijke groet, Naam
C
Met vriendelijke groet, Naam Achternaam

Slide 38 - Quizvraag

Wat is goed / niet goed?
Geachte mevrouw Westerhof,

Ik stuur u deze mail omdat ik de griep heb. 

Ik vind het erg vervelend dat ik vandaag niet bij u les aanwezig kan zijn. 
Kunt u mij vertellen wat voor gevolgen dit voor mij heeft?

Ik hoop op uw begrip en ik hoop van u te horen. 

Met vriendelijke groet,
De leerling

Slide 39 - Tekstslide

Conventies zakelijke e-mail
  • Aan                                             > Waar moeten de witregels???
  • CC:
  • Onderwerp
  • Aanhef
  • Inleiding
  • Kern
  • Afsluiting
  • Slotgroet
  • Jouw naam

Slide 40 - Tekstslide

Doel van de les

Je kent de regels (conventies) die horen
bij het schrijven van een zakelijke e-mail en kan
deze regels ook toepassen.

Slide 41 - Tekstslide

Thuis afmaken:
  • Grammatica en spelling 2F, H2 Spelling § 2.12 Hoofdletters
  • Bouwstenen 2F, H1 Op reis, § 1.3 schrijven opdracht 1 t/m 5
  • Project beroemd: Opdracht interview

Slide 42 - Tekstslide

Tot volgende week!

Slide 43 - Tekstslide

Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van een zin
B
bij namen van rivieren
C
bij namen van seizoenen
D
bij woorden die van namen zijn afgeleid

Slide 44 - Quizvraag

dagen van de week
A
wel hoofdletter
B
geen hoofdletter

Slide 45 - Quizvraag

Wel of geen hoofdletter?
A
Leeuwarden
B
leeuwarden

Slide 46 - Quizvraag

beste mevrouw vergeer
In de bovenstaande zin moet...
A
1 hoofdletter
B
2 hoofdletters
C
3 hoofdletters
D
geen hoofdletters

Slide 47 - Quizvraag

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide