Literaire begrippen H4

Literaire begrippen H4
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Literaire begrippen H4

Slide 1 - Tekstslide

Wat is literatuur?
Het is niet eenvoudig om harde criteria te geven aan literatuur.
Veelal zijn meerduidigheid, originaliteit en complexiteit centrale criteria.
Wat tevens belangrijk is, is de betrokkenheid van de lezer. Feitelijk zouden we
dus kunnen stellen dat literatuur alles is wat de lezer graag leest met daarbij
onderlegd dat het universele waarde heeft. Literatuur leeft, heeft een
boodschap (en deze hoeft onbewust niet altijd gevonden te worden,
maar de schrijver heeft dit zeker als doel) en moet veelal prettig te lezen zijn.

Slide 2 - Tekstslide

TIJD
historische tijd -> wanneer?
vertelde tijd -> hoeveel tijd verstrijkt er in het verhaal?     (uren, weken, maanden, jaren?)
vertel tijd -> hoeveel tijd kost het om het verhaal te vertellen? (bladzijden, regels, woorden) 
start van het verhaal -> chronlogisch? midden in gebeurtenissen? eind van het verhaal?
(denk aan opbouwschema klas 3)
chronologie -> tijdsvolgorde (zie opbouwschema)
flashback -> terugblik
flash forward -> vooruitblik
tijdverdichting -> minder belangrijke periode in een kort hoofdstuk, paar regels samengevat
tijdsprong -> een minder belangrijk deel in de tijd wordt weggelaten.

Slide 3 - Tekstslide

“Het was dus wel een wat vreemde jongen, maar dat zijn afwijking tot zo catastrofale gebeurtenissen zou leiden, had niemand kunnen voorzien.”

(uit Een opgehouden onweer - Jacques Hamelink)
A
flashback
B
tijdsprong
C
flash forward
D
tijdverdichting

Slide 4 - Quizvraag

Het verhaal Een bord met spaghetti van Adriaan van Dis is een
A
chronologische vertelling
B
niet-chronologische vertelling

Slide 5 - Quizvraag

Personages
round character <-> flat character
karakter <-> type 

round: eigenschappen, denken, ontwikkeling
flat: één eigenschap (tegenstander, helper)


Slide 6 - Tekstslide

Ruimte
Onder ruimte verstaan we de plaats, de omgeving, de sfeer en de omstandigheden
ook de weersomstandigheden). 

Slide 7 - Tekstslide

De ruimte in Een bord met spaghetti is:
A
niet belangrijk
B
belangrijk

Slide 8 - Quizvraag

Perspectief
Ik- verteller -> ik perspectief

Hij/zij verteller -> personaal perspectief
Meervoudig perspectief
Alwetende verteller (!)(auctoriale verteller)

Let op betrouwbaarheid van de verteller!


Slide 9 - Tekstslide

In Alle dingen zijn schitterend is het perspectief:
A
ik-verteller
B
alwetende verteller
C
personaal perspectief
D
wisselend perspectief

Slide 10 - Quizvraag

In Een bord met spaghetti is het perspectief:
A
ik - perspectief
B
alwetende verteller
C
personaal perspectief
D
wisselend perspectief

Slide 11 - Quizvraag

Thema
het centrale probleem of onderwerp waarover het verhaal gaat

Voorbeelden:
ontdekken identiteit, ziekte en dood, liefde, eenzaamheid, coming-of-age, alcoholmisbruik, relatie (vader-zoon, moeder-dochter)

Slide 12 - Tekstslide

Motief
Een klein, af en toe terugkerend element: een af en toe opvallend terugkerend stukje tekst, een situatie die, of object dat, je herkent.
- verhaalmotieven: Keert steeds terug in een verhaal. Bijvoorbeeld het getal 8 in Het gouden ei.
- literair historische motieven: Veelvoorkomend in allerlei verhalen. Bijvoorbeeld Assepoester, Paard van Troje 
- schrijversmotieven: komen voor in het werk van één schrijver; bijvoorbeeld de afrekening met het geloof bij Maarten 't Hart en Jan Wolkers

Slide 13 - Tekstslide