In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Herhaling H2
Slide 1 - Tekstslide
Lezen
Hoofd- en bijzaken
Slide 2 - Tekstslide
DOEL
HOOFDZAKEN, BIJZAKEN EN KERNZINNEN
- je kunt hoofd- en bijzaken in een tekst vinden
- je kunt de hoofdzaken van een tekst kort samenvatten
Slide 3 - Tekstslide
Welke vraag stel je om het onderwerp van een tekst te vinden?
Slide 4 - Woordweb
Wat is een deelonderwerp?
Slide 5 - Open vraag
HOOFDZAKEN
- alle belangrijke zaken die over een onderwerp worden gegeven
- hoofdzaken lees je vaak in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea
- tussenkopjes en anders gedrukte woorden kunnen ook helpen om hoofdzaken te vinden
Slide 6 - Tekstslide
BIJZAKEN
- de minder belangrijke informatie over het onderwerp
- bijzaken kun je weglaten in een tekst, het belangrijkste blijft over
Slide 7 - Tekstslide
Onderwerp en deelonderwerp
Onderwerp van een tekst:
- een tekst gaat ergens over, dit is het onderwerp van een tekst
- het onderwerp is in één of een paar woorden te noemen
Deelonderwerpen:
- verschillende delen / aspecten die over het onderwerp gaan
Slide 8 - Tekstslide
Wat is de hoofdzaak? De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag. Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.
___________________
A
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
B
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de hoofdzaak? Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen. De leerlingen moesten op de fiets naar het bos. In het bos werden ze in groepen ingedeeld.
________________
A
Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen.
B
De leerlingen moesten op de fiets naar het bos.
C
In het bos werden ze in groepen ingedeeld.
Slide 10 - Quizvraag
Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
supermodel Doutzen Kroes
B
optredens van bekende artiesten
C
actie van Dance4Life
D
inzameling van 350 duizend euro
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het deelonderwerp van alinea 3?
A
Doutzen Kroes
B
opbrengst van het scholenproject
C
ambassadrice van Dance4Life
Slide 13 - Quizvraag
Woordenschat
figuurlijk taalgebruik
Slide 14 - Tekstslide
Met de deur in huis vallen
A
Heel luidruchtig binnenkomen
B
Meteen vertellen wat je wil zeggen
Slide 15 - Quizvraag
In het heetst van de strijd
A
Wanneer de temperatuur het warmst is
B
Middenin een ruzie
Slide 16 - Quizvraag
Over zijn woorden struikelen
A
Stotteren
B
Niet goed uit zijn woorden komen
C
Ongemakkelijk praten omdat je liegt
Slide 17 - Quizvraag
Met vlag en wimpel
A
Glansrijk (mooi, positief)
B
Zo overdreven mogelijk
Slide 18 - Quizvraag
De aap komt uit de mouw
A
De leugens komen naar voren
B
De waarheid wordt duidelijk
Slide 19 - Quizvraag
Een uiltje knappen
A
Een kort slaapje doen
B
Telkens wakker worden
Slide 20 - Quizvraag
Een grijze muis
A
Een onopvallend persoon
B
Een stokoud persoon
Slide 21 - Quizvraag
Taalverzorging
woordsoorten
Slide 22 - Tekstslide
Denk eens terug aan de les met de gekleurde kaartjes. Hiermee moesten jullie samen zinnen maken. Welke woordsoorten kennen jullie nog?
Slide 23 - Open vraag
Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?
A
bakken
B
draaien
C
stoplicht
D
nadenken
Slide 24 - Quizvraag
Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?
A
armoedige
B
werken
C
onzeker
D
gouden
Slide 25 - Quizvraag
Voorbeeld
lw - zn - ww: De vogel vliegt. lw - bn - zn - ww: Het vervelende kind huilt. ww - lw - zn - vz - lw - zn: Ligt het boek in de kast?
Slide 26 - Tekstslide
lw - zn - ww
Slide 27 - Open vraag
lw - zn - ww
Slide 28 - Open vraag
lw - bn - zn - ww
Slide 29 - Open vraag
lw - bn - zn - ww
Slide 30 - Open vraag
ww - lw - zn - vz - lw - zn
Slide 31 - Open vraag
ww - lw - zn - vz - lw - zn
Slide 32 - Open vraag
Taalverzorging
Samengestelde zinnen maken
Slide 33 - Tekstslide
Maak van volgende zinnen een samengestelde zin: Mijn zus zit op streetdance. Ik zit op pianoles.
Slide 34 - Open vraag
Maak van volgende zinnen een samengestelde zin: De tuinman verstaat je niet. Hij is doof.
Slide 35 - Open vraag
Maak van volgende zinnen een samengestelde zin: Je kunt geld terugkrijgen. De trein heeft vertraging.
Slide 36 - Open vraag
Taalverzorging
Hoofdletters en leestekens
Slide 37 - Tekstslide
Hoofdletters
Aan het begin van een zin: Het feest duurt tot tien uur.
Als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter: ’s Middags eet ik brood.
Bij namen: Stan Mol, Turfstraat, Apeldoorn, SP, Ford, Kerstmis, Puma.
Bij woorden die van namen zijn gemaakt: Oost-Europese, Chinese.
Slide 38 - Tekstslide
Leestekens
Komma:
– tussen twee persoonsvormen;
– tussen de delen van een opsomming (behalve voor het woord en);
– na een naam of een uitroep aan het begin van een zin;
– voor voegwoorden, zoals maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra.
Slide 39 - Tekstslide
Leestekens
Dubbele punt: Een dubbele punt laat zien dat je iets aankondigt of opsomt. Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
Slide 40 - Tekstslide
Leestekens
Aanhalingstekens:
Als je iemands woorden weergeeft in de directe rede, dus letterlijk, heet dat een ‘citaat’. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens:
‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’ vroeg Danique.
Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
Slide 41 - Tekstslide
Jan riep: 'Kijk uit voor die auto!'
A
Juist
B
Onjuist
Slide 42 - Quizvraag
Joep zei: ik ben helemaal klaar met het coronavirus.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 43 - Quizvraag
Marieke vertelde dat ze gisteren heeft hardgelopen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 44 - Quizvraag
Suzan dacht: 'Ik weet niet wat ik hem terug moet appen.'
A
Juist
B
Onjuist
Slide 45 - Quizvraag
'Ik denk dat ik dit hoofdstuk wel snap', zei de leerling.