Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van deze les
  • Weet je welke soorten werkwoorden er zijn
  • Heb je de spellingregels van de verschillende soorten werkwoorden opgefrist

Slide 2 - Tekstslide


Welke soorten werkwoorden ken je?

Slide 3 - Open vraag

Verschillende verschijningsvormen van werkwoorden
  • persoonsvorm
  • voltooid deelwoord
  • onvoltooid deelwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • infinitief (hele werkwoord)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm
Hoe vind je die en hoe spel je het?

Slide 6 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm uit deze zin:
We hebben gisteren gewandeld.

Slide 7 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm uit deze zin:
Judith wil graag zwemmen.

Slide 8 - Open vraag

Hoe heb je de persoonsvorm gevonden?

Slide 9 - Woordweb

De persoonsvorm is...
  • ... het werkwoord dat meeverandert als de tijd of het aantal verandert:
    We hadden gisteren gewandeld.
    Judit wilde graag zwemmen.
  • ... het woord dat vooraan staat als je er een vraagzin van maakt:
    Hebben we gisteren gewandeld?
    Wil Judith graag zwemmen?

Slide 10 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm uit deze zin:
Judith wil graag zwemmen als het mooi weer is.

Slide 11 - Open vraag

De persoonsvorm is...
  • ... het werkwoord dat meeverandert als de tijd of het aantal verandert:
    We hadden gisteren gewandeld.
    Judit wilde graag zwemmen.
  • ... het woord dat vooraan staat als je er een vraagzin van maakt:
    Hebben we gisteren gewandeld?
    Wil Judith graag zwemmen als het mooi weer is?
    -> werkt niet bij samengestelde zinnen!

Slide 12 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm uit deze zin:
Er wordt van je verwacht dat je altijd je huiswerk maakt.

Slide 13 - Open vraag

Regels voor vervoegen persoonsvorm
Tegenwoordige tijd?
  • ik: ik-vorm                                             fiets                     vind
  • jij/hij/zij/het: ik-vorm + t                 fietst                   vindt
  • meervoud: hele ww                          fietsen               vinden

Slide 14 - Tekstslide

Intermezzo: verschil ik-vorm en stam
hele werkwoord:                                    zingen   lopen     verhuizen

ik-vorm = ik-vorm:                                 zing         loop         verhuis
stam = hele ww zonder '-en':            zing         lop           verhuiz

Slide 15 - Tekstslide

Regels voor vervoegen persoonsvorm
Verleden tijd?                                            zwak                   sterk
  • ik: ik-vorm                                            fietste                 vond
  • jij/hij/zij/het: ik-vorm + t                fietste                 vond
  • meervoud: hele ww                         fietsten              vonden

Zwak ww in de verleden tijd?
laaste letter stam in tkfschp -> ik-vorm + te(n)

Slide 16 - Tekstslide

Leg uit waarom de verleden tijd van 'blozen' geschreven wordt als 'bloosden'.

Slide 17 - Open vraag

Noteer de verleden tijd meervoud van de volgende werkwoorden:
spelen, klappen, reizen, helpen

Slide 18 - Open vraag

Verschillende verschijningsvormen van werkwoorden
  • persoonsvorm
  • voltooid deelwoord
  • onvoltooid deelwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • infinitief (hele werkwoord)

Slide 19 - Tekstslide

Vanaf deze slide
Alle volgende werkwoordsvormen veranderen niet als de tijd of het aantal verandert

Slide 20 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Hoe vind en hoe spel je het?

Slide 21 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Iets is af, gebeurd:
  • Ik heb gezwommen.
  • Ik heb betaald.
  • Ze is verhuisd.
  • Hij is ontdekt.
Begint meestal met ge-, maar kan ook met be-, ver-, ont-, of her- beginnen

Spelling sterk ww: eindigt meestal op -en
Spelling zwak ww: laaste letter stam in tkfschp -> ik-vorm + te(n)

Slide 22 - Tekstslide

Noteer het voltooid deelwoord van de volgende werkwoorden:
spelen, klappen, reizen, helpen

Slide 23 - Open vraag

Verschillende verschijningsvormen van werkwoorden
  • persoonsvorm
  • voltooid deelwoord
  • onvoltooid deelwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • infinitief (hele werkwoord)

Slide 24 - Tekstslide

Onvoltooid deelwoord
Hoe vind en hoe spel je het?

Slide 25 - Tekstslide

Weet je het nog? Type een zin met een onvoltooid deelwoord

Slide 26 - Woordweb

Onvoltooid deelwoord
Gebruik je om aan te geven dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook iets anders aan het doen bent:
  • Huilend rende ze de klas uit.
  • Lachend rende ze de klas uit.
  • Niezend rende ze de klas uit.

Spelling: hele ww + d


Slide 27 - Tekstslide

Noteer het onvoltooid deelwoord van de volgende werkwoorden:
spelen, klappen, reizen, helpen

Slide 28 - Open vraag

Verschillende verschijningsvormen van werkwoorden
  • persoonsvorm
  • voltooid deelwoord
  • onvoltooid deelwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • infinitief (hele werkwoord)

Slide 29 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Hoe spel je het?

Slide 30 - Tekstslide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 31 - Woordweb

Bijvoeglijk naamwoord
  • Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
  • Is dus eigenlijk geen werkwoord!

De verlichte (bn) straten zagen (pv) er gezellig uit.
De door jou beantwoorde vraag

Spelling: zo kort mogelijk!

Slide 32 - Tekstslide

Noteer het bijvoeglijk naamwoord van de volgende werkwoorden:
het [spelen] spel, de [klappen] ballon, de [helpen] hand

Slide 33 - Open vraag

Verschillende verschijningsvormen van werkwoorden
  • persoonsvorm
  • voltooid deelwoord
  • onvoltooid deelwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • infinitief (hele werkwoord)

Slide 34 - Tekstslide

Infinitief
Hoe vind je het?

Slide 35 - Tekstslide

Infinitief
Het hele werkwoord

Judith wilde graag zwemmen.
Zij wil niet horen dat haar plan mislukt is.

Slide 36 - Tekstslide

Benoem elk werkwoord in de onderstaande zin
Ik had dit boek geschreven willen hebben.

Slide 37 - Tekstslide

Benoem elk werkwoord in de onderstaande zin
Ik had dit boek geschreven willen hebben.

had = persoonsvorm
geschreven = voltooid deelwoord
willen = infinitief
hebben = infinitief

Slide 38 - Tekstslide

Spel de werkwoorden correct
De te [verlichten] straten [zien] er nog wat somber uit.

Slide 39 - Open vraag

Benoem elk werkwoord in de onderstaande zin
en schrijf het correct op
De te verlichte straten zien er nog wat somber uit.

verlichten = bijvoeglijk naamwoord, en dus zo kort mogelijk!
zien (uit) = persoonsvorm

Slide 40 - Tekstslide

Spel de werkwoorden correct
De storm [leiden] gisteren tot lange files.

Slide 41 - Open vraag

Spel de werkwoorden correct
We denken dat u daar veel kosten mee [besparen].

Slide 42 - Open vraag

Spel de werkwoorden correct
We denken dat u daar veel kosten mee heeft [besparen].

Slide 43 - Open vraag

Benoem elk werkwoord in de onderstaande zinnen
en vul de juiste letter(s) in
  1. De storm leidde gisteren tot lange files.
  2. We denken dat u daar veel kosten mee bespaart.
  3. We denken dat u daar veel kosten mee heeft bespaard.

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide