221122 Días festivos clase 2

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de juiste vertaling?

Vaak kopen wij meer dan wij nodig hebben.
A
Muchas veces compramos más que necesitamos.
B
Muchas veces más compramos que necesitamos.
C
.

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de juiste vertaling?
De film was minder interessant dan ik mij voorstelde vanuit de trailer.
A
La película fue menos interesante que lo propuesto en el tráiler.
B
La película fue más interesante que lo propuesto en el tráiler.

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Tengo _______ perros como tú.
A
tanto
B
tantos
C
tan

Slide 14 - Quizvraag

Soy _______ rápido como tú
A
tan
B
tanto
C
tantos

Slide 15 - Quizvraag

Ik vind sinterklaas minder leuk dan kerst.
Me gusta Sinterklaas ______ Navidad.
A
más que
B
menos que
C
tan como

Slide 16 - Quizvraag

Ik eet met kerst meer dan normaal.
Como durante Navidad __________ normalmente.
A
más que
B
menos que
C
tan como

Slide 17 - Quizvraag

Ik vind jouw cadeau net zo leuk als die van mij.
Me gusta ____ tu regalo _____ el mio.
A
más que
B
menos que
C
tan como

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Juan is ouder dan Marta
Juan es ______ que Marta

Slide 20 - Open vraag

Marta is jonger dan Juan
Marta es ______ que Juan

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

En España _______(comer) pescado durante nochevieja.

Slide 23 - Open vraag

______(buscar) a un actor para una nueva película.

Slide 24 - Open vraag

En este país ______ (beber) demasiado.

Slide 25 - Open vraag

Presente (Pretérito) Perfecto

Slide 26 - Tekstslide

El pretérito perfecto

Slide 27 - Tekstslide

abrir (openen)                     - abierto
descubrir (ontdekken)     - descubierto
hacer (doen/maken)         - hecho
poner (leggen/zetten)      - puesto
ver (zien)                              - visto
decir (zeggen)                    - dicho
escribir (schrijven)             - escrito
ir (gaan)                                - ido
ser (zijn)                                - sido
volver (terugkeren)            - vuelto
morir (sterven)                    - muerto

Werkwoorden met een onregelmatige vervoeging van het voltooid deelwoord:

Slide 28 - Tekstslide

¿Cuándo usamos el pretérito perfecto?
  • We gebruiken de Pretérito Perfecto 
als we praten over acties die in het 
verleden hebben plaatsgevonden,
maar nog een relatie hebben met 
het heden.

Tijdsaanduidingen

Slide 29 - Tekstslide

Pretérito Perfecto
timer
3:00

Slide 30 - Tekstslide

Pretérito perfecto

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide