Grammatica zinsdelen sheets

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen
Persoonsvorm - werkwoord in de zin dat verandert als je de tijd verandert. 

Werkwoordelijk gezegde - alle werkwoorden in de zin

Onderwerp - wie/wat + gezegde? 

Slide 2 - Tekstslide

Even oefenen: pv, wwg en ow
Fabian zal morgen naar de sportschool fietsen.

De motor van de auto heeft niet altijd even goed gewerkt.

Lisa is dit jaar al meerdere keren van haar fiets gevallen

Slide 3 - Tekstslide

Welke zinsdelen van grammatica kennen we tot nu toe?
  • PV : ww in de zin dat verandert als je de zin in een andere tijd zet
  • WWG : alle werkwoorden in een zin
  • OW : wie/wat + gezegde?
  • LV : wie/wat + gezegde + ow?

Slide 4 - Tekstslide

Welke zinsdelen van grammatica kennen we tot nu toe?
  • PV : ww in de zin dat verandert als je de zin in een andere tijd zet
  • WWG : alle werkwoorden in een zin
  • OW : wie/wat + gezegde?
  • LV : wie/wat + gezegde + ow?
  • MV: aan wie/ voor wie + wwg + ow + lv?

Slide 5 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
MV : Aan wie/voor wie + gezegde + ow + lv?
Even oefenen:
Neem de zinnen over, zet streepjes tussen de zinsdelen. Noteer het wwg, ow, lv en mv. (Zit een zinsdeel er niet in? Zet dan een streepje)
1. De instructeur overhandigt het zwemdiploma aan Yasmine.
2. Davey showt zijn vriend zijn nieuwe schoenen.
3. Mijn vader heeft mijn broertje een speelgoedauto gegeven.
4. De docent heeft gisteren heel veel huiswerk opgegeven
timer
8:00

Slide 6 - Tekstslide

mavo 4: werkblad oefenen 

havo en vwo: verlengde instructie

Slide 7 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling vertelt iets over de handeling in de zin. Bijvoorbeeld waar, wanneer, waarom of hoe iets gebeurt. 

Vragen die je kunt stellen zijn: waar, wanneer, waardoor, waarmee, waarnaar, wanneer, hoe en hoeveel?

Zinsdelen als: ook, wel, niet en toch zijn ook bwb. 

Slide 8 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Even oefenen. Noteer van de onderstaande zinnen het wwg, ow, lv, mv, bwb en bvb. Als een zinsdeel er niet in voor komt, zet je een streepje. 

1. Gisteren heeft mijn vader een bosje bloemen aan mijn moeder gegeven vanwege hun trouwdag.
2. Waarom hebben jullie dat niet aan mij gegeven
3. Door de hevige regenval is een deel van de rivier verzakt. 
4. Ik heb mijn werkstuk vorige week aan de conciërge gegeven. 
timer
10:00

Slide 9 - Tekstslide

Stappenplan grammatica
1. Zoek het wwg
2. Verdeel de zin in zinsdelen
3. Kijk of er een ow, lv en/of mv in de zin staat.
4. Kijk of er een vzv in de zin staat
5. Kijk of er een bwb in de zin staat
6. Kijk of er een bvb of bijstelling in de zinsdelen staat! 

Slide 10 - Tekstslide

Stappenplan bvb, bwb en vzv 
1. Staat het voorzetsel in een ander zinsdeel? --> bijvoeglijke bepaling
2. Begint het zinsdeel met een voorzetsel? --> bijwoordelijke bepaling of voorzetsel voorwerp
3. Geeft het zinsdeel letterlijk iets aan over de plaats of de tijd? --> bijwoordelijke bepaling
4. Kan het voorzetsel vervangen worden voor een ander voorzetsel? --> bijwoordelijke bepaling
5. Is het voorzetsel een vast voorzetsel dat hoort bij het werkwoord in de zin? --> voorzetsel voorwerp.



Slide 11 - Tekstslide

Uitleg grammatica
Bijvoeglijke bepaling (BVB) - is geen zinsdeel maar een deel van een ander zinsdeel: De bijvoeglijke bepaling noemt een bijzonderheid, kenmerk of een eigenschap van een zelfstandig naamwoord (zn). Kan voor of achter een zn staan. Als de bvb achter het zn staat, begint het met een voorzetsel. (Het zijn meetsal bijvoegelijke naamworden of bezittelijke voornaamwoorden en woordgroepen die beginnen met van) 

De hele zaal was ontroerd door de prachtige uitvoering.
Mijn tante zorgt voor de kat van de buren.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling?

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling?


Een bijvoeglijke bepaling maakt deel uit van een zinsdeel, het hoort bij een zelfstandig naamwoord.

Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel. Je kan het in de zin verplaatsen. 

Slide 14 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Een basiszin bestaat uit tenminste twee delen: Een onderwerp en een gezegde. Bijvoorbeed: Sam loopt.

Bij sommige werkwoorden moet er nog wat bij. Bijvoorbeeld bij: Sam houdt.
Sam houdt van gamen. Het vaste voorzetsel dat bij houden hoort is van, je kunt het niet vervangen voor een ander voorzetsel.
Sam houdt met gamen, Sam houdt voor gamen etc --> is fout. 

In de zin Sam houdt van gamen, is van gamen het vzv. 


Slide 15 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Zoals het woord al zegt, begint het vzv altijd met een voorzetsel. Dit voorzetsel hoort dus bij het werkwoord. Als je dit voorzetsel kan vervangen, is het geen vzv maar een bijwoordelijke bepaling! Daarnaast geeft de bwb met een voorzetsel vaak een plaats aan, hieraan kun je het ook herkennen dat het om een bwb gaat en niet een vzv!

De jas hangt aan de deur. De jas hangt voor de deur. De jas hangt naast de deur. (Je kan aan vervangen door voor en naast, dus in deze zin is aan de deur een bwb)!

Het publiek hangt aan zijn lippen. Je kan het voorzetsel niet met een ander voorzetsel vervangen, dus is het een vzv. Het voorzetselvoorwerp is dan: aan zijn lippen

Slide 16 - Tekstslide

Even oefenen
Je oefent via www.cambiumned.nl/ zinsdelen/ voorzetselvoorwerp

Slide 17 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Een koppelwerkwoord geeft geen handeling in de zin aan, zoals we gewend zijn, maar het koppelt het onderwerp van de zin aan een ander deel van de zin waarin een bijvoeglijk naamwoord en/of zelfstandig naamwoord staat

Er zijn in totaal negen koppelwerkwoorden. Deze moet je uit je hoofd leren voor de toets. 
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. 

Voorbeeld:
Guus is een gezellig huisdier. 
Is geeft in deze zin geen handeling aan, maar het koppelt Guus aan een gezellig huisdier. Is is in deze zin een koppelwerkwoord. 

Slide 18 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde
Als je een zin gaat ontleden is het van belang dat je let op het feit of je te maken hebt met een nwg of een wwg. Je herkent een nwg doordat er een koppelwerkwoord in de zin staat. 

Dit koppelwerkwoord koppelt een eigenschap aan het onderwerp. 

Bijvoorbeeld: Het verhaal is ongeloofwaardig. 
is = kww. 

Slide 19 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde
Bijvoorbeeld: Het verhaal is ongeloofwaardig geworden.

is = pv en een hww 
geworden = voltooid deelwoord en het kww


Slide 20 - Tekstslide

LET OP
Het naamwoordelijk gezegde bestaat altijd uit twee delen!

In de zin: Het verhaal is ongeloofwaardig geworden.

nwg: is ongeloofwaardig geworden
werkwoordelijk-deel: is geworden
naamwoordelijk-deel: ongeloofwaardig

Slide 21 - Tekstslide

LET OP 
Mijn vader is naar Zuid-Afrika afgereisd. 

Heeft deze zin een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde?

  • Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde omdat is in deze zin een hww en geen kww. Daarnaast is afreizen niet één van de koppelwerkwoorden waardoor dit geen naamwoordelijk gezegde is. 
  • Let dus goed op het verschil tussen hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord en koppelwerkwoord in de zinnen. 

Slide 22 - Tekstslide