2HV Oefenen toets zinsdelen

Grammatica 
Zinsdelen
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 
Zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Toetsonderdelen:



  • Een aantal theorievragen
  • Weten of een bepaald zinsdeel een VZV is
  • Weten of iets een naamwoordelijk gezegde, een werkwoordelijk deel of naamwoordelijk deel is
  • Zinsdelen benoemen: ow – wg/ng – vzv – lv – mv – bwb
  • Zelf een aantal zinnen maken met gegeven zinsdelen (zoals geoefend in de LessonUp)
  • Herkennen of iets een samengestelde zin is (dus minimaal 2 persoonsvormen heeft)
  • De structuur van zinnen herkennen: hoofdzinnen/bijzinnen

Slide 2 - Tekstslide

Waar of niet waar?
In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een koppelwerkwoord.
Antwoord
niet waar
Antwoord
niet waar
Antwoord
niet waar
Waar
Niet waar

Slide 3 - Poll

Waar of niet waar?
In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.
Antwoord
niet waar
Antwoord
niet waar
Antwoord
Waar
Waar
Niet waar

Slide 4 - Poll

Staat in onderstaande zin een WG of een NG?
Hij lijkt erg boos te zijn op zijn nieuwe docent.
Antwoord
NG: lijkt erg boos te zijn

Slide 5 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde?
Een penalty nemen is voor profvoetballers helemaal niet moeilijk.

Slide 6 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde?
Na die nederlaag leken de volleybalsters ontroostbaar te zijn.

Slide 7 - Open vraag

Noteer het gezegde
Zou het schoolfeest gezellig zijn geweest?

Slide 8 - Open vraag

Wat zijn de onderstreepte woorden?
Ze blijkt ineens ontzettend behulpzaam te zijn
Antwoord
A, namelijk: het naamwoordelijk deel.

'blijkt te zijn' is hier het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde
Antwoord
A, namelijk: het naamwoordelijk deel.

'blijkt te zijn' is hier het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde
Antwoord
A, namelijk: het naamwoordelijk deel.
'blijkt te zijn' is hier het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde
een gedeelte van het naamwoordelijk gezegde
het gehele naamwoordelijk gezegde
een ander zinsdeel

Slide 9 - Poll

Wat zijn de onderstreepte woorden?
Het schijnt morgen helaas laat te worden
Antwoord
A, namelijk: het naamwoordelijk deel.

'blijkt te zijn' is hier het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde
Antwoord
A, namelijk: het naamwoordelijk deel.

'blijkt te zijn' is hier het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde
Antwoord
B, namelijk: het gehele naamwoordelijk gezegde.

een gedeelte van het naamwoordelijk gezegde
het gehele naamwoordelijk gezegde
een ander zinsdeel

Slide 10 - Poll

Hoe vind je het voorzetselvoorwerp?
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Noteer persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
Kijk of er een werkwoord is met een vast voorzetsel.
Kijk of het voorzetsel niet letterlijk gebruikt wordt.
Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, is het voorzetselvoorwerp.

Slide 11 - Sleepvraag

Het VZV:

  1. Noteer persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
  2. Kijk of er een werkwoord is met een vast voorzetsel.
  3. Kijk of het voorzetsel niet letterlijk gebruikt wordt.
  4. Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, is het voorzetselvoorwerp.


Slide 12 - Tekstslide

Wat is het voorzetselvoorwerp?
Ik waarschuwde haar voor de gevolgen.

Slide 13 - Open vraag

Is het onderstreepte zinsdeel een voorzetselvoorwerp?
Leg je antwoord uit.
Ik hang mijn jas aan de kapstok
Antwoord
Nee, is een bijwoordelijke bepaling van plaats, want geen vaste combinatie 'hangen aan'

Antwoord
Nee, is een bijwoordelijke bepaling van plaats, want geen vaste combinatie 'hangen aan'

Slide 14 - Open vraag

Strepen zetten

Benoem de zinsdelen van de zinnen en noteer:

Kies uit: 
persoonsvorm (pv), 
het onderwerp (ow), 
het werkwoordelijk gezegde (wg) of het naamwoordelijk gezegde (ng), 
het lijdend voorwerp (lv), 
het meewerkend voorwerp (mv) 
de bijwoordelijke bepalingen (bwb).


Slide 15 - Tekstslide

Op klaarlichte dag werd de juwelier overvallen door een groep bendeleden

Slide 16 - Open vraag

Antwoord zin 1
Op klaarlichte dag / werd / de juwelier / overvallen / door een groep bendeleden


PV: werd
OW: de juwelier
WWG: werd overvallen
LV: -
MV: -
BWB: op klaarlichte dag, door een groep bendeleden

Slide 17 - Tekstslide

2HAc hier verder

Slide 18 - Tekstslide

De inval van de politie werd helaas een grote chaos.

Slide 19 - Open vraag

Antwoord zin 2
De inval van de politie / werd / helaas / een grote chaos.


PV: werd
OW: de inval van de politie
NG: werd een grote chaos
LV: -
MV: -
BWB: helaas


Slide 20 - Tekstslide

Vanwege de verjaardag van haar oma kocht Sabrina een cadeau bij de boekwinkel.

Slide 21 - Open vraag

Antwoord zin 3
Vanwege de verjaardag van haar oma / kocht / Sabrina / een cadeau / bij de boekwinkel.


PV: kocht
OW: Sabrina
WG: kocht
LV: een cadeau
MV: -
BWB: vanwege de verjaardag van haar oma, bij de boekwinkel


Slide 22 - Tekstslide

Zelf zinnen maken
Maak een zin die alleen bestaat uit een onderwerp, een werkwoordelijk gezegde en een
      bijwoordelijke bepaling. Het onderwerp is:
De vriendelijke politieagent
Antwoord
Nee, is een bijwoordelijke bepaling van plaats, want geen vaste combinatie 'hangen aan'

Voorbeeld
De vriendelijke politieagent liep naar huis

Onderwerp = de vriendelijke politieagent
Liep = het wwg
naar huis = de bwb

Slide 23 - Open vraag

Zelf zinnen maken
Maak een zin die alleen bestaat uit een onderwerp, een naamwoordelijk gezegde en een
      bijwoordelijke bepaling. Het onderwerp is:
Mijn favoriete docent
Antwoord
Nee, is een bijwoordelijke bepaling van plaats, want geen vaste combinatie 'hangen aan'

Voorbeeld
Mijn favoriete docent was gisteren ziek

Onderwerp = mijn favoriete docent
Was ziek = het ng
gisteren = de bwb

Slide 24 - Open vraag

Samengestelde zinnen: waar of niet waar?

In een samengestelde zin staat altijd één persoonsvorm
Niet waar, altijd meer dan 1!
Niet waar, altijd meer dan 1!
Waar
Niet waar

Slide 25 - Poll

Samengestelde zinnen: waar of niet waar?

In een bijzin staat nooit een ander zinsdeel tussen onderwerp en persoonsvorm. 
Niet waar, altijd meer dan 1!
Niet waar, in een bijzin staat er altijd een ander zinsdeel tussen het onderwerp en de persoonsvorm
Waar
Niet waar

Slide 26 - Poll

Is het onderstreepte gedeelte van de volgende zinnen een hoofdzin of een bijzin?
Wanneer hij zijn huiswerk maakt, is Ties heel geconcentreerd.

Antwoord
Nee, is een bijwoordelijke bepaling van plaats, want geen vaste combinatie 'hangen aan'

Antwoord
Je kunt het eerste deel van deze zin heel makkelijk vervangen door 1 woord:
Dan is Ties heel geconcentreerd.

Het eerste deel is dan ook een bijzin.
Antwoord
Je kunt het eerste deel van deze zin heel makkelijk vervangen door 1 woord:
Dan is Ties heel geconcentreerd.

Het eerste deel is dan ook een bijzin.

Slide 27 - Open vraag

Samengestelde zinnen

Toen hij nog bakker was, was hij altijd ongelukkig op zijn werk.
Niet waar, altijd meer dan 1!
C: bijzin + hoofdzin
A. hoofdzin + hoofdzin
B. hoofdzin + bijzin
C. bijzin + hoofdzin

Slide 28 - Poll

Ik ben klaar voor de toets!
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Dit onderdeel vind ik nog lastig:
Voorzetselvoorwerp herkennen en benoemen
VZV en BWB uit elkaar houden
Het nwg (met nw-deel en ww-deel deel)
Zinsdelen maken en benoemen (t/m bwb)
Zelf zinnen maken met gegeven zinsdelen
Samengestelde zinnen herkennen
Hoofd- en bijzinnen onderscheiden(Structuur HZ+ BZ)

Slide 30 - Poll

EXTRA OEFENZINNEN!!

Slide 31 - Tekstslide

Benoem de zinsdelen. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).  


1. Volgens veel mensen is december de gezelligste maand van het jaar.

Let op: In zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat altijd een koppelwerkwoord. 
- de pv
- het onderwerp (ow), 
- het gezegde (wg/ng), 

- het lijdend voorwerp (lv), 
- het meewerkend voorwerp (mv), 
- de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb)
- het voorzetselvoorwerp  


Slide 32 - Tekstslide

Antwoord zin 1
Volgens veel mensen is december de gezelligste maand van het jaar.






Extra vraag: wat is het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde?
PV: is
OW: december
NG: is de gezelligste maand van het jaar
LV: - (kan niet in zinnen met een NG)
MV: -
BWB: volgens veel mensen 

Slide 33 - Tekstslide

Benoem de zinsdelen. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).  


2. Zij hebben hun dochter vorige maand een nieuwe laptop gegeven.

Let op: In zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat altijd een koppelwerkwoord. 
- de pv
- het onderwerp (ow), 
- het gezegde (wg/ng), 

- het lijdend voorwerp (lv), 
- het meewerkend voorwerp (mv),  
- de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb) 
- het voorzetselvoorwerp 


Slide 34 - Tekstslide

Antwoord zin 2
Zij hebben hun dochter vorige maand een nieuwe laptop gegeven.

PV: hebben
OW: zij
WG: hebben gegeven
LV: een nieuwe laptop
MV: hun dochter
BWB: vorige maand

Slide 35 - Tekstslide

Benoem de zinsdelen. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).  


5. Al jaren worden haar lessen gekenmerkt door een strakke structuur.

Let op: In zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat altijd een koppelwerkwoord. 
- de pv
- het onderwerp (ow), 
- het gezegde (wg/ng), 

- het lijdend voorwerp (lv), 
- het meewerkend voorwerp (mv), 
- de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb) 
- het voorzetselvoorwerp 


Slide 36 - Tekstslide

Antwoord zin 5
Al jaren worden haar lessen gekenmerkt door een strakke structuur.


PV: worden
OW: haar lessen
WG: worden gekenmerkt
LV: -
MV: -
BWB: al jaren
VZV: door een strakke structuur

Slide 37 - Tekstslide

Benoem de zinsdelen. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).  


6.  Hij wilde vroeger heel erg graag kok worden.

Let op: In zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat altijd een koppelwerkwoord. 
- de pv
- het onderwerp (ow), 
- het gezegde (wg/ng), 

- het lijdend voorwerp (lv), 
- het meewerkend voorwerp (mv), 
- de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb) 
- het voorzetselvoorwerp 


 

Slide 38 - Tekstslide

Antwoord zin 6
 Hij wilde vroeger heel erg graag kok worden.






Extra vraag: wat is het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde?
PV: wilde
OW: hij
NG: wilde kok worden
LV: -
MV: -
BWB: vroeger, heel erg graag
VZV: - 

Slide 39 - Tekstslide

BWB of VZV?

1. De brandweerauto staat voor ons huis
2.  Wil je even informeren naar de openingsuren?
3. Hij hangt erg aan zijn moeder.
4. Ik reken dat wel uit op de achterkant van een luciferdoosje.
5. Wij wachten met spanning op de uitslag van het examen.
6. Ik moest erg lang zoeken naar de bril van Anne-Marie .
7. Hij was altijd al tevreden met een zesje.
8. Hij heeft altijd erg veel plezier in het tekenlokaal.
9. Het paard bleef stilstaan voor de hindernis.
Noteer van de onderstreepte zinsdelen of het een bwb ( bijwoordelijke bepaling) of vzv (voorzetselvoorwerp) is:
Antwoorden
  1. bwb
  2. vzv
  3. vzv
  4. bwb
  5. vzv
  6. vzv
  7. vzv
  8. bwb
  9. bwb

Slide 41 - Tekstslide