Oefentoets H3 Op Stoom 2BK

Oefentoets H3 Op Stoom 2BK
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefentoets H3 Op Stoom 2BK

Slide 1 - Tekstslide

Oefentoets
Neem de tijd om een vraag te maken. 
Heb je een vraag fout? Zoek dan uit wat er fout is! Gebruik je boek, internet, studiewijzer.
Kom je er niet uit? Vraag een klasgenoot of je docent. 
Succes met leren! 
Niet alle leerdoelen worden getoetst in deze oefentoets. 
Vergelijk bij een open vraag, jouw antwoord met het antwoordmodel. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat klopt niet?
A
Willem wil zijn koninkrijk Nederlandstalig maken
B
Er zitten meer Nederlanders dan Belgen in het parlement
C
Nederland was rijker dan Belgie en gaat de Belgische schulden betalen
D
Het protestantse geloof wordt in Belgie gelijkwaardig aan het katholieke geloof

Slide 3 - Quizvraag

In welk jaar krijgen de vrouwen algemeen kiesrecht?
A
1901
B
1917
C
1919
D
1926

Slide 4 - Quizvraag

Waarom woonden de arbeiders zo dicht bij hun fabriek?
A
Ze vonden hun werk geweldig
B
Ze moesten lopend naar hun werk
C
Alleen daar waren beschikbare woningen
D
Ze hadden ook nachtdienst

Slide 5 - Quizvraag

Welk werelddeel verdelen de Europeanen in Berlijn?
A
Azie
B
Afrika
C
Zuid-Amerika
D
De Zuidpool

Slide 6 - Quizvraag

Het veroveren van gebieden voor aanzien en macht, hoort bij?
A
Imperialisme
B
Kolonialisme
C
Vestigingskolonie
D
Afzetmarkt

Slide 7 - Quizvraag

Waarom werden Nederland, Belgie en Luxemburg samengevoegd?
A
Omdat Willem I dat graag wilde
B
Zodat een groot en sterk land Frankrijk in de gaten kon houden
C
Omdat ze alle drie Nederlandstalig zijn
D
Dat was makkelijker met handel drijven

Slide 8 - Quizvraag

Welke partij richten de arbeiders op in 1894?
A
D66
B
PVV
C
SDAP
D
PVDA

Slide 9 - Quizvraag

Zet in de juiste chronologische volgorde
1
2
3
4
Nieuwe grondwet in Nederland
Invoering Cultuurstelsel
Afschaffen Cultuurstelsel
Ethische politiek

Slide 10 - Sleepvraag

Welke politieke stroming wil minder macht voor de koning?
A
Conservatieven
B
Liberalen
C
Confessionelen
D
Socialisten

Slide 11 - Quizvraag

Wie voerde het cultuurstelsel in?
A
Johannes van den Bosch
B
Jan Pieterszoon Coen
C
Generaal van Heutsz
D
Koning Willem II

Slide 12 - Quizvraag

Welke wijziging stond niet in de grondwet van 1848?
A
Ministers leggen verantwoording af aan de Kamer
B
Ministers zijn verantwoordelijk voor hun afdeling
C
De rijke mannen krijgen kiesrecht
D
Ministers leggen verantwoording af aan de koning

Slide 13 - Quizvraag

Wat moet Nederland volgens Willem I verbeteren, voordat het een modern land kan worden?
A
Landbouw
B
Defensie
C
Infrastructuur
D
Onderwijs

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde van tijd?
A
Nieuwe grondwet, Willem I koning, Cultuurstelstel, algemeen kiesrecht
B
Willem I koning, Cultuurstelsel, algemeen kiesrecht, nieuwe grondwet
C
Cultuurstelsel, algemeen kiesrecht, Willem I koning, nieuwe grondwet
D
Willem I koning, Cultuurstelsel, nieuwe grondwet, algemeen kiesrecht

Slide 15 - Quizvraag

Waarom was kinderarbeid in die tijd noodzakelijk?
A
De scholen waren dicht
B
Ouders verdienden niet genoeg
C
In de fabriek leerden ze een vak
D
Ouders bleven thuis, kinderen moesten werken

Slide 16 - Quizvraag

Koppel aan elkaar
Vakbond
Belgische Opstand
Imperialisme
Herendienst

Slide 17 - Sleepvraag

In welk jaar eindigde het cultuurstelsel?
A
1830
B
1860
C
1870
D
1900

Slide 18 - Quizvraag

Waar hoort deze afbeelding bij?
A
Staking van een vakbond
B
Feministen
C
Supportersrellen
D
Vrouwen die gaan werken

Slide 19 - Quizvraag

Waarom mag Thorbecke in 1848 wel de grondwet wijzigen?
A
Willem II doet afstand van de troon
B
Willem II is bang voor een revolutie in Nederland
C
Willem II is het gezeur van Thorbecke zat
D
Willem II moet toegeven van zijn vrouw

Slide 20 - Quizvraag

Op welke plekken werden de eerste fabrieken gebouwd?
A
Aan het water en boven op de berg
B
Aan het water en dunbevolkt gebied
C
Dichtbevolkt gebied en dichtbij de vindplaats van steenkool
D
Dunbevolkt gebied en ver van grondstof.

Slide 21 - Quizvraag

Hoeveel procent van hun land moesten de boeren op Java verbouwen voor de Nederlanders?
A
20%
B
25%
C
35%
D
50%

Slide 22 - Quizvraag

In 1800 kwam de industrie in Engeland al goed op gang in Nederland was dat later.
Wanneer was dit in Nederland?
A
1950
B
1900
C
1860
D
1750

Slide 23 - Quizvraag

Klik op de afbeelding.
Wat kun je zien op deze kaart?
afbeelding
A
Hoeveel mensen er wonen in Nederland
B
Welke koloniën Amerika had
C
Hoeveel koloniën Europese landen hadden
D
Waar welke taal wordt gesproken

Slide 24 - Quizvraag

Klik op de afbeelding.
wat is de bedoeling van deze poster?
afbeelding
A
het is een aankondiging van een feest
B
om arbeiders op 1 mei in opstand te laten komen
C
om te waarschuwen voor arbeiders op 1 mei
D
dat er op 1 mei een herdenking plaatsvindt

Slide 25 - Quizvraag

Multatuli was een voorstander van het cultuurstelsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Waar ligt Nederlands-Indië. Sleep de blauwe cirkel naar de juiste plek

Slide 27 - Sleepvraag

Welk begrip hoort er bij: mensen trokken van het platteland naar de stad.
A
Urbanisatie
B
Suburbanisatie
C
Industrialisatie
D
Infrastructuur

Slide 28 - Quizvraag

In welk jaar kregen alle mannen kiesrecht?
A
1917
B
1918
C
1919
D
1920

Slide 29 - Quizvraag

Hieronder staan vier gebeurtenissen.
Welke gebeurtenis vond plaats in 1830?
A
De VOC wordt opgericht.
B
Het cultuurstelsel wordt ingevoerd.
C
Slaven vertrekken naar Suriname.
D
Nederland schaft de slavernij af.

Slide 30 - Quizvraag

Wat was 1 van de belangrijkste uitvindingen van de industriële revolutie?
A
De ploeg
B
De stoommachine
C
De auto
D
De computer

Slide 31 - Quizvraag

Sleep de naam naar de juiste plek
Koning Willem I
Aletta Jacobs
Thorbecke
Jan van Speijk

Slide 32 - Sleepvraag

Wat is industrialisatie?
A
Het verdwijnen van landbouw en het ontstaan van steden.
B
Het ontstaan van industrie (fabrieken) in een gebied waar eerst vooral landbouw was.
C
Een speciale dans.
D
Mensen die in fabrieken werken.

Slide 33 - Quizvraag

Hoe heten de mensen die in de fabrieken gaan werken?
A
arbeiders
B
landbouwers
C
boeren
D
handwerkers

Slide 34 - Quizvraag

Wat hoort niet bij het werken in de fabriek?
A
lage lonen
B
schone lucht
C
onveilig werk
D
kinderarbeid

Slide 35 - Quizvraag

Vanaf welk jaar is Nederland een echte democratie?
A
1901
B
1917
C
1919
D
1926

Slide 36 - Quizvraag

Waarom verdween huisnijverheid toen er fabrieken kwamen?
A
Er was geen ruimte meer voor huisnijverheid.
B
Fabrieken waren efficiënter en konden grotere hoeveelheden produceren.
C
Huisnijverheid was te duur geworden.
D
Mensen hadden geen interesse meer in huisnijverheid.

Slide 37 - Quizvraag

En nu?
Leren voor de toets, tips:
Lees paragraaf 1 tm 4 nogmaals.
Check of je de leerdoelen uit de studiewijzer onder de knie hebt, zet ze in de vragende vorm en geef antwoord.
Doe lessen in Lesson-Up nogmaals.
Bekijk de filmpjes uit de studiewijzer. 
Maak de vragen in je online werkboek.
Maak de oefentoets in je online werkboek. 

Slide 38 - Tekstslide