h3 bez vnw/ vgl/wederk ww

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Doel ; afronden/herhalen h5  =>  volgende week geen les ivm hemelvaart en week erna een formatieve toets over blz 94 van het tekstboek.

- en/y
- bezittelijk voornaamwoord
- trappen van vergelijking
- wederkerend werkwoord.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Doel ; afronden/herhalen h5  =>  volgende week geen les ivm hemelvaart en week erna een formatieve toets over blz 94 van het tekstboek.

- en/y
- bezittelijk voornaamwoord
- trappen van vergelijking
- wederkerend werkwoord.

Slide 1 - Tekstslide

persoonlijke vnw
onderwerp : je, tu  , il , elle, on , nous, vous , ils, elles
lijdend voorwerp : me, te, le, la , l', nous, vous, les, les
meewerkend voorwerp: me,te , lui, lui, nous , vous , leur, leur
na vz/ met nadruk : moi, toi, lui. elle, nous , vous , eux, elles
onpersoonlijke voornaamwoorden
: na het voorzetsel DE => EN
: na een ander voorzetsel =>Y

Slide 2 - Tekstslide

onpersoonlijke voornaamwoorden
Y en EN zijn onpersoonlijke voornaamwoorden.
Ze vervangen plaatsen en dingen

- EN vervangt de + zelfstandig naamwoord

- Y vervangt alle andere voorzetsels + zelfstandig naamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld
Gaston parle de l'école.
-> Gaston en parle. 
-> Gaston n'en parle pas.

Il reste dans son bureau.
-> Il y reste.
-> Il n'y reste pas

Slide 4 - Tekstslide

plaats : 
Als er een heel werkwoord in de zin staat, dan komen Y en EN daarvoor! Net als bij de persoonlijk voornaamwoorden!
-> Elle veut en parler
-> Il veut y rester.
 
Als er geen heel werkwoord in de zin staat, dan komen Y en EN voor de persoonsvorm : 
Elle en parle - zij praat erover             / elle en a parlé - zij heeft erover geprat
Il y reste - hij blijft er                              / il y est resté - hij is er gebleven

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het juiste antwoord?
Je parle de mes vacances d'hiver.
A
J'y parle.
B
J'en parle.
C
Je y parle.
D
Je en parle.

Slide 6 - Quizvraag

Je vais parler des vacances d'automne.
A
J'en vais parler
B
Je vais parler en
C
Je vais en parler
D
je vais en d'été

Slide 7 - Quizvraag

Nous avons mangé au restaurant.
A
Nous y avons mangé.
B
Nous avons y mangé.
C
Nous avons mangé y.
D
Nous avons en mangé

Slide 8 - Quizvraag

Bezittelijk voornaamwoord




Herhaling bezittelijk voornaamwoord:
-  het 'bezit ' komt na het bezittelijk voornaamwoord. Als het bezit mannelijk is dan zet je er een mannelijk voornaamwoord voor. 
- als een vrouwelijk zelfstanding naamwoord ENKELVOUD begint met een klinker, dan zetten we daar een mannelijk bez.vnw voor : 
une amie => een vriendin
mon amie => mijn vriendin

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

C'est sa voiture - het is zijn auto

Slide 11 - Tekstslide

Vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in :
Gaston aime (zijn) tante.
A
son
B
sa
C
ses
D
leur

Slide 12 - Quizvraag

Carole est (mijn)meilleure amie, Isabelle est (mijn) amie .
A
mon, ma
B
ma, ma
C
ma, mon
D
mon, mon

Slide 13 - Quizvraag

Gaston est (hun) ami.
A
son
B
ton
C
ses
D
leur

Slide 14 - Quizvraag

herhaling trappen van vergelijking
Vergelijkende trap : aussi …. que : Gaston est aussi maladroit  que Paul
                                          plus….que : Gaston est plus maladroit que Paul
                                          moins ...que : Gaston est moins maladroit que Paul
vergrotende trap : Gaston est plus maladroit = G is onhandiger
overtreffende trap : Gaston est le plus maladroit = G is het onhandigst.


Slide 15 - Tekstslide

Wat is de juiste overtreffende trap:
A
La robe la plus belle
B
la plus belle robe
C
la belle plus robe
D
la robe plus belle

Slide 16 - Quizvraag

wat is de juiste overtreffende trap?
Hij danst het best
A
Il danse le meilleur
B
il est le meilleur danse
C
Il danse le mieux
D
Il mieux le danse

Slide 17 - Quizvraag

Het wederkerend werkwoord 
(het laatste werkwoord uit je 'verbe français)
je me brosse les dents
tu te brosses les dents
il se brosse les dents 
nous nous brossons les dents
vous vous brossez les dents
ils se brossent les dents
elles se brossent les dents

Slide 18 - Tekstslide

se lever p.c.
je me suis levé (e)
tu t'es levé (e)
il s'est levé 
elle s'est levée
nous nous sommes levé (e)s
vous vous êtes levé (e)(s)
ils se sont levés
elles se sont levées

Slide 19 - Tekstslide

se raser (imparfait)
je me rasais
tu te rasais
il se rasait
elle se rasait
nous nous rasions
vous vous rasiez
ils se rasaient
elles se rasaient

Slide 20 - Tekstslide

se maquiller (futur)
je me maquillerai
tu te maquilleras
il se maquillera
nous nous maquillerons
vous vous maquillerez
ils se maquilleront
elles se maquilleront

Slide 21 - Tekstslide

Nous allons à la page de teams; nous y allons!

Slide 22 - Tekstslide