Woordenschat schooltaalwoorden 2BK

Welkom bij NT2
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1,2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij NT2

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
wat gaan we de komende lessen doen?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen

Schooltaalwoorden

  • Ik weet de betekenis van het schooltaalwoord.
  • Ik kan het schooltaalwoord in een zin zetten.


 

Slide 3 - Tekstslide

Schooltaalwoorden
  • Woorden die je op school gebruikt noem je schooltaalwoorden.
  • Schooltaalwoorden kom je bij alle vakken tegen
  • Voorbeelden van schooltaalwoorden zijn: mentor, tussenuur, mentorles

Slide 4 - Tekstslide

Schooltaalwoorden
Je krijgt straks 10 schooltaalwoorden te zien.
Lees de woorden goed.
Schrijf 1 woord wat je niet kent
en 
Schrijf 1 woord wat je wel kent.

Slide 5 - Tekstslide

10 Schooltaalwoorden
begrippen
inzicht
onderscheiden
deelnemen aan
aantonen
overzichtelijk
te kort aan
in grote lijnen
gaat ten koste van
zijn op de hoogte van

Slide 6 - Tekstslide

Welk schooltaalwoord ken je niet?

Slide 7 - Woordweb

Welk schooltaalwoord ken je wel?

Slide 8 - Woordweb

10 Schooltaalwoorden
begrippen
inzicht
onderscheiden
deelnemen aan
aantonen
overzichtelijk
een tekort aan
in grote lijnen
gaat ten koste van
zijn op de hoogte van

Slide 9 - Tekstslide

10 betekenissen
duidelijk en netjes
het weten hoe iets in elkaar zit
bewijzen
meedoen met
het verschil zien
woorden
de belangrijkste dingen
is een nadeel voor
te weinig van
weten

Slide 10 - Tekstslide

Zoek de juiste combinaties
Je krijgt zo meteen een zin te zien met een schooltaalwoord daarin. 
Kijk goed op je blad met betekenissen en vul het juiste in.

Slide 11 - Tekstslide


Welke betekenis past bij het schooltaalwoord in de tekst?

Achter in het aardrijkskundeboek staat een lijst met begrippen die je moet leren voor het proefwerk.

Slide 12 - Open vraag


Welke betekenis past bij het schooltaalwoord in de tekst?

Voor wiskunde heb je inzicht nodig. Je kunt de sommen niet leren, je moet ze begrijpen.

Slide 13 - Open vraag


Welke betekenis past bij het schooltaalwoord in de tekst?

Kun jij een echte iPhone van een namaak onderscheiden?

Slide 14 - Open vraag


Welke betekenis past bij het schooltaalwoord in de tekst?

Bram gaat deelnemen aan een zangwedstrijd. We hopen allemaal dat hij wint.

Slide 15 - Open vraag


Welke betekenis past bij het schooltaalwoord in de tekst?

Als je alcohol wilt kopen, moet je met je ID-kaart aantonen dat je achttien jaar bent.

Slide 16 - Open vraag


Welke betekenis past bij het schooltaalwoord in de tekst?

Is jouw locker overzichtelijk of ligt alles door elkaar?

Slide 17 - Open vraag


Welke betekenis past bij het schooltaalwoord in de tekst?

Voor het boekverslag vertel je de inhoud van het boek in grote lijnen na.

Slide 18 - Open vraag


Welke betekenis past bij het schooltaalwoord in de tekst?

Sam stopt met werken, want het gaat ten koste van zijn cijfers.

Slide 19 - Open vraag


Welke betekenis past bij het schooltaalwoord in de tekst?

Ben je snel moe en zie je witjes? Dan heb je misschien een tekort aan ijzer.

Slide 20 - Open vraag


Welke betekenis past bij het schooltaalwoord in de tekst?

De kinderen zijn op de hoogte van de verhuizing. Hun ouders hebben het gisteravond verteld.

Slide 21 - Open vraag

Woord
Betekenis
Woord
Betekenis
begrippen
woorden
in grote lijnen
de belangrijkste dingen
deelnemen aan
meedoen met
zijn op de hoogte van
weten
te kort aan
te weinig van
onderscheiden
het verschil zien
inzicht
het weten hoe iets in elkaar zit
gaat ten koste van
is een nadeel voor
aantonen
bewijzen
overzichtelijk
duidelijk en netjes
Schooltaalwoorden en de betekenis

Slide 22 - Tekstslide

Gebruik de 10 schooltaalwoorden nu ook goed in een zin.

Slide 23 - Tekstslide


Kies het woord dat in de tekst past.

Vorig jaar heb je geleerd wat de ___________  ‘werkwoordelijk gezegde en onderwerp’ betekenen.

Slide 24 - Open vraag


Kies het woord dat in de tekst past.

De tweelingzussen lijken heel erg op elkaar.
Je kunt ze bijna niet _________________

Slide 25 - Open vraag


Kies het woord dat in de tekst past.

De plattegrond op het station is
heel __________________  .
Je kunt precies zien waar je bent.

Slide 26 - Open vraag


Kies het woord dat in de tekst past.

Op de open dag kun je ________________ een praktijkles in de keuken. 

Slide 27 - Open vraag


Kies het woord dat in de tekst past.

Hoe kun je __________ dat deze fiets echt van jou is?

Slide 28 - Open vraag


Kies het woord dat in de tekst past.

Toon is een goede voetballer. Hij heeft een goede techniek en hij heeft veel ____________  in het spel.

Slide 29 - Open vraag


Kies het woord dat in de tekst past.

Je gaat veel te laat naar bed, dat hou je niet lang vol. Dat  _______________________ je gezondheid.

Slide 30 - Open vraag


Kies het woord dat in de tekst past.

Er is een ___________  goede metselaars. Je moet lang wachten voordat je iemand vindt die tijd heeft.

Slide 31 - Open vraag


Kies het woord dat in de tekst past.

De mentor vraagt of iedereen alle informatie heeft gekregen en of ze _______________ de studiedag volgende week.

Slide 32 - Open vraag

Pak je leesboek
timer
10:00

Slide 33 - Tekstslide

Veel plezier vandaag en tot volgende keer!
Tot de volgende keer!

Slide 34 - Tekstslide