Module 4 Heden verleden

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

Deflatie is het omgekeerde van inflatie. In welk geval is het reële rendement gelijk aan het nominale rendement?

1. Bij inflatie
2. Bij deflatie
3. Bij een inflatie van 0%

Als de arbeidsproductiviteit toeneemt, zullen de productiekosten...

1. Dalen
2. Stijgen
3. Gelijk blijven
4. Verdwijnen

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?

1. scholing
2. arbeidsvoorwaarden
3. arbeidsverdeling
4. loonhoogte

Hoe beïnvloedt concurrentie de arbeidsproductiviteit?

1. doordat je sneller en beter gaat produceren neemt de arbeidsproductiviteit af
2. doordat je beter wil zijn dan je concurrenten, gaat dat vanzelf
3. doordat je beter wil zijn dan je concurrent blijft de arbeidsproductiviteit gelijk
4. doordat je de concurrentie voor wilt blijven, ga je sneller en beter produceren en neemt de arbeidsproductiviteit toe

Wat is het gevolg van een hoge arbeidsproductiviteit?

1. Lagere loonkosten per product
2. Duurdere producten produceren
3. Meer geld voor kapitaalgoederen
4. Goedkopere producten produceren

Een bedrijf produceert 30.000 frikadellen. Er werken 25 mensen in de fabriek en 5 op kantoor. Bereken de arbeidsproductiviteit.

1. 1.200
2. 750
3. 1.000
4. 6.000

Een medewerker produceert in 2014 2.300 stuks per maand. Door aanschaf van een machine loopt de productie per medewerker op naar 2.450 stuks per maand. Met hoeveel procent is de arbeidsproductiviteit toegenomen?

1. 9,57%
2. 6,12%
3. 6,52%
4. 10,21%

Het aantal arbeiders stijgt met 10% en de productie per uur stijgt met 8%. Hierdoor zal de AP......

1. stijgen met 1.85%
2. dalen met 1.25%
3. stijgen met 0,8%
4. dalen met 1.82%

Krijg je door mechanisatie en automatisering een hogere of lagere arbeidsproductiviteit?

1. Hoger
2. lager

Welk gevolg heeft mechanisatie en automatisering voor de werkgelegenheid?

1. Er komt meer werk voor ongeschoolde werknemers
2. Er komt meer werk voor deskundig personeel
3. Bedrijven produceren minder en hebben minder personeel nodig

Gerard heeft een nominaal rendement van 5,2%. De inflatie is 3,3%. Hoeveel bedraagt het reële rendement?

1. 1,8%
2. 2,0%
3. 1,9%
4. 3%

In welk geval is het nominale rendement lager dan het reële rendement?

1. Bij inflatie
2. Bij deflatie
3. Bij een inflatie van 0%

Welke indicator zal afnemen bij een hoogconjunctuur?

1. Belastingontvangsten
2. Investeringen bedrijven
3. Uitkeringen
4. Inflatie

De inflatie is 0,5%
Je nominale loon stijgt met 1,2%
Hoeveel % verandert je koopkracht?

1. 0,5%
2. 1,2%
3. 1,7%
4. 0,7%

Koopkracht:

1. Hoeveel geld je hebt
2. De hoeveelheid producten die je kunt kopen
3. Hoeveel spaargeld je hebt

Kruis aan welke bewering juist is of zijn.
Er kunnen dus meerdere beweringen goed zijn.
Flip heeft 4% meer loon gekregen terwijl de prijzen daalde met 3%

1. Er is sprake van inflatie van 4%
2. Er is sprake van deflatie van 3%
3. De koopkracht van Flip stijgt met 1%
4. De koopkracht van Flip stijgt met 7,2 %

Het verschuiven van toekomstige koopkracht naar het heden.

1. lenen
2. financiering
3. krediet

Het verschuiven van bestaande koopkracht naar de toekomst.

1. sparen
2. termijn
3. financiering
4. polis

Wanneer de lonen stijgen met 4%, maar de prijzen stijgen met 3%, dan neemt mijn koopkracht...

1. af met 3%.
2. toe met 3%.
3. af met 1%.
4. toe met 1%

Wanneer de lonen stijgen met 4%, maar de prijzen stijgen met 3%, dan neemt mijn koopkracht...

1. af met 3%.
2. toe met 3%.
3. af met 1%.
4. toe met 1%

De prijs van een boek was in 2016 € 15,00 (basisjaar) en in 2017 € 15,30. Bereken het indexcijfer van 2017.
Wat is het indexcijfer?

1. 101
2. 102
3. 103
4. 104