1.3 over indexcijfers, inflatie en koopkracht



  koopkracht
  reëel inkomen
  reëel rendement
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les



  koopkracht
  reëel inkomen
  reëel rendement

Slide 1 - Tekstslide

Van je zakgeld (€ 5,-) geef je € 2,- uit aan kleding. Hoeveel procent van je zakgeld is dit?

Slide 2 - Open vraag

Procenten:

 deel ÷ geheel x 100% = ...%
                   of
 gedeelte ÷ totaal x 100% = ...%

Dus: €2 ÷ €5 x 100% = 40%

Slide 3 - Tekstslide

Vorig jaar kreeg je € 30,- kleedgeld, dit jaar krijg je € 35,-. Met hoeveel procent is je kleedgeld gestegen?

Slide 4 - Open vraag

Procentuele verandering:


Procentuele verandering = (nieuw - oud) ÷ oud x 100%

Dus: (€ 35 - € 30) ÷ 30 x 100% = 16,7%

Slide 5 - Tekstslide

Inflatie en koopkracht
Stel jij krijgt €25 zakgeld per maand. Je besteedt al je geld aan lolly's van €1. Hoeveel lolly's koop je elke maand?

Juist 25!

Stel nu dat de prijs van lolly's stijgt naar €1,50. Hoeveel lolly's kan je dan nog kopen?

Slide 6 - Tekstslide

Je zakgeld is €25 per maand
De prijs van lolly's van €1 naar €1,50. Hoeveel lolly's kan je nu kopen?
A
25
B
20
C
16
D
15

Slide 7 - Quizvraag

Je kon dus eerst 25 lolly's kopen en nu nog 16,7 (dus 16).
Wat is er gebeurd met je koopkracht?
A
gestegen
B
gedaald

Slide 8 - Quizvraag

Stel jouw inkomen stijgt met 10% en de prijzen met 5%
Is je koopkracht dan gestegen of gedaald?
A
gestegen
B
gedaald

Slide 9 - Quizvraag

koopkracht
Dus koopkracht bereken je door: 
inkomen / prijs = aantal producten

dit kan ook met indexcijfers:
indexcijfer inkomen/ indexcijfer prijzen *100
= indexcijfer koopkracht

Slide 10 - Tekstslide

indexcijfer koopkracht
koopkracht wordt ook wel reëel inkomen genoemd
het geldbedrag noemen we nominaal 
en de prijzen zijn gewoon de prijzen.

Als we al deze getallen omzetten in indexcijfers krijg je:
RIC = indexcijfer reëel inkomen
NIC = indexcijfer nominaal inkomen
PIC = prijsindexcijfer

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Kies de juiste formule om de koopkracht uitgedrukt in het Reële Inkomen Indexcijfer (RiC) uit te rekenen
A
RiC = (PiC / NiC) * 100
B
RiC = (NiC / PiC) * 100
C
RiC = (PiC * NiC) / 100
D
RiC = NiC - PiC + 100

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Mijn salaris nam toe met 4%, de prijzen stegen met 1%. Hoeveel is mijn reële waarde veranderd?
A
104/101*100= 102,97 dus + 2,97%
B
101/104*100= 97,11 dus -2,88%
C
104/101=1,02 dus + 1,02%
D
101/104=0,97 dus -0,3%

Slide 15 - Quizvraag

RIC = NIC/PIC x 100
De nominale waarde van een vermogen stijgt met 3%. De inflatie is 2%. Bereken het reëel inkomen indexcijfer.
A
RIC = 103/102 x 100 = 100,98
B
RIC = 103/98 x 100 = 105,1
C
RIC = 102/103 x 100 = 99,03

Slide 16 - Quizvraag

Mijn zakgeld steeg met 2%, de prijzen stegen met 2% hoeveel is mijn reële waarde veranderd?
A
102/102=1 dus met 1%
B
102/102*100=100 dus met 0%

Slide 17 - Quizvraag

Het basisjaar is 2012
Indexcijfer lonen in mei 2016 = 108
Indexcijfer lonen in juni 2016 = 109
Wat betekent dat laatste?
A
De lonen zijn in juni 109% gestegen t.o.v. mei
B
De lonen zijn in juni 9% gestegen t.o.v. mei
C
De lonen zijn in juni 109% gestegen t.o.v. 2012
D
De lonen zijn in juni 9% gestegen t.o.v. 2012

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het indexcijfer van je inkomen en wat is het indexcijfer van de prijzen. Als je inkomen met 10% stijgt en de prijzen met 5%?
A
inkomen 110 prijzen 95
B
inkomen 110 prijzen 105
C
inkomen 90 prijzen 95
D
inkomen 90 prijzen 105

Slide 19 - Quizvraag

Rekenen met koopkracht - voorbeeld
  • Ten opzichte van 2017 is het inkomen in een land met gemiddeld 2% toegenomen in 2018. De inflatie in 2018 is 2,3%. Bereken het reëel inkomen indexcijfer in 2018. Is dit een stijging of daling?
  • ric = nic ÷ pic x 100
  • ric = 102 ÷ 102,3 x 100 = 99,7
  • Dit is een daling (want < 100)

Slide 20 - Tekstslide

De formule voor het berekenen van de koopkracht is:
A
RIC = NIC x PIC / 100
B
RIC = NIC / PIC x 100
C
RIC = PIC / NIC x 100
D
NIC = RIC/PIC x 100

Slide 21 - Quizvraag

Wat is je reëel rendement?
De rente op je spaargeld is 6%, de inflatie is 1,5%.
A
-4,2%
B
4,4%
C
1,044%
D
0,96%

Slide 22 - Quizvraag

Koopkracht 5% Inflatie 2%
Hoeveel stijgt of daalt het nominale inkomen?
A
7,1%
B
-2,9%
C
2,9%
D
4,3%

Slide 23 - Quizvraag

b) Gegeven:
ric = 98
nic = 102
Bereken de inflatie.

Slide 24 - Open vraag

Koopkracht 
Rente 
Hypotheek lening
Inflatie 
Hoeveel kun je met  je salaris kopen? 
Prijzen worden hoger. Geld wordt minder waard 
Interest is ook wel?
Lening die je krijgt voor het kopen van een huis

Slide 25 - Sleepvraag

a) Gegeven:
ric = 102
nic = 104
Bereken de inflatie.

Slide 26 - Open vraag

Een voorbeeld van reëel rendement
Rente op je spaargeld is 5% per jaar, de prijzen stijgen dit jaar met 2%.
Indexcijfer nominaal spaargeld = 105 t.o.v. een jaar eerder. 
Indexcijfer prijzen = 102 t.o.v. van een jaar eerder

Reëel indexcijfer = 105/102*100 = 102,9

Dus de koopkracht van je spaargeld = reëel rendement is met 2,9% gestegen. 

Slide 27 - Tekstslide

Mijn salaris is gestegen van €2000 naar € 2040 per maand. De prijzen namen gemiddeld met 2% toe.
Wat is mijn RIC?
A
-5%
B
91,2
C
95
D
100

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het indexcijfer van 2008?
A
146
B
132
C
126
D
100

Slide 29 - Quizvraag

De kaartverkoop van een voetbalvereniging staat hiernaast in indexcijfers vermeld.
Bereken de verkochte kaarten in april.
A
4500
B
8700
C
6235
D
10.070

Slide 30 - Quizvraag

RIC = NIC/PIC x 100
Het rendement van een nominaal vermogen in een jaar is 2,6%. De inflatie is 3,2%.
Bereken de verandering van de reële waarde.
A
RIC = 103,2 - 102,6 = 100,6, dus een stijging met 0,6%.
B
RIC = 103,2/102,6 x 100 = 100,58, dus een stijging met 0,58%
C
RIC = 102,6/103,2 x 100 = 99,42, dus een daling met 0,58%
D
RIC = 102,6 x 0,968 = 99,32, dus een daling met 0,68%.

Slide 31 - Quizvraag