Voorbereiding TW 1 Leerjaar 3hv

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Zet in het meervoud:
El ordenador.

Voorbereiding TW 1 Leerjaar 3hv

Capítulo 1 y 2

Het bepaald en onbepaald lidwoord > pak voor je pag.13 tekstboek

Het lidwoord moet hetzelfde zijn als het zelfstandig naamwoord.

Bijvoorbeeld:

el chico (mannelijk enkelvoud)

las chicas (vrouwelijk meervoud)

Kijk dus naar het zelfstandig naamwoord:

Hoe weet je of een woord enkelvoud of meervoud is?

Eindigt het zelfstandig naamwoord op een -s, dan is het meervoud.

Eindigt het zelfstandig naamwoord niet op een -s, dan is het enkelvoud.

Bijvoorbeeld: la casa / las casas

Vul het juiste bepaald lidwoord in:

Mi madre está en ... cocina.

Vul het juiste onbepaalde lidwoord in:

En la ciudad hay ... cine.

Vul het juiste onbepaalde lidwoord in:

Aquí tenéis ... uvas.

Vul het juiste bepaalde lidwoord in:

Me gustan ... animales.

Het meervoud

Je maakt meervoud van een woord door er -s of -es achter te plakken. 

-s : bij woord dat eindigt op een klinker. --> chico > chicos

-es : bij woord dat eindigt op een medeklinker --> azul > azules

Zet in het meervoud:
Un tomate.

De personen in het Spaans

Weet jij nog wie ik/jij/hij... is?

Ik

Jij

Hij

Zij (enkelvoud)

Wij

Jullie

Zij (meervoud)

u (meervoud)

usted

Yo

Tú

él

ella

Nosotros/-as

Vosotros/-as

ellos/ellas

ustedes

usted

Zet in het meervoud:
La habitación.

Het werkwoord ser (zijn)

Vul de juiste vorm in van SER:

Yo ... una profesora.

Vul de juiste vorm in van SER:

Vosotros ... de Holanda.

Vul de juiste vorm in van SER:

Mi madre y yo ... vegetarianos.

Vul de juiste vorm in van SER:

Isabela y Mateo ... españoles.

El verbo estar

= zijn (bij plaatsbepaling)

yo                                    estoy

tú                                    estás

él / ella/ usted           está

nosotros                      estamos

vosotros                       estáis

ellos/ellas/ustedes están

Vul de juiste vorm in van estar:
Nosotros (estar) ____ en el instituto.

Vul de juiste vorm in van estar:
¿Dónde (estar) ____ la casa?

Vul de juiste vorm in van estar:
Vosotros _______ en la estación.

Vul de juiste vorm in van estar:
Mi amigo y yo _______ delante de la tienda.

Vul de juiste vorm in van estar:
¿Tú ________ en España?

El presente:

Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen ().
Mi hermano (cantar) ____ una canción.

Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen ().
Yo (vivir) ____ en un pueblo

Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen ().
Tú (beber) ____ mucho té.

Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen ().
Emilio y Paula (hablar) ______ mucho.

Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen ().
Vosotros (escribir) ______ una carta.

Einde / Fin

Succes met de toets!

¡Mucha suerte con el examen! :-)