1.4.1 Standpunt & argumenten

ARGUMENTEREN
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

ARGUMENTEREN

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je kent basisbegrippen van argumenteren (standpunt, tegenargument, weerlegging);
- Je leert dat er verschillende argumentatieschema's bestaan;
- Je stelt kritische vragen bij argumenten.

Slide 2 - Tekstslide

Lesplanning
Planning periode 4
Begrippenquiz
Filmpje redeneringen
Oefening redeneren
Opdrachten werkboek maken
evt. extra uitleg contextzinnen

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een standpunt?
A
Een mening over iets.
B
Een onderbouwing.
C
Een argument.
D
Het ergens niet mee eens zijn.

Slide 4 - Quizvraag

Standpunt

Standpunt: mening over iets
                         positief, negatief of twijfelachtig

Signaalwoorden: ik vind dat, volgens mij, ik denk dat, dus,                                                  daarom, kortom, mijn conclusie is

Slide 5 - Tekstslide

Aan welke signaalwoorden herken je een argument?

Slide 6 - Open vraag

Argument
Argument: verdediging of aanval van een standpunt. 

Je doel is om je standpunt aannemelijk te maken. 

Signaalwoorden: want, omdat, namelijk, aangezien, immers.





Slide 7 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging?

Slide 8 - Open vraag

Tegenargument en weerlegging
Tegenargument: ontkracht het standpunt

Weerlegging: ontkracht het argument





Slide 9 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor).

Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (tegenargument).

Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 10 - Tekstslide

Argumentatieschema's
Argumentatie kan gebaseerd zijn op:
  1. oorzaak en gevolg
  2. kenmerk en eigenschap
  3. voor- en nadelen
  4. voorbeelden
  5. vergelijking
  6. autoriteit

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Als Jett Rebel volgend jaar optreedt op Lowlands gaan we zeker weer naar het festival. Vorige keer was hij ook top.
A
argumentatie op basis van voorbeelden
B
argumentatie op basis van vergelijking
C
argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
D
argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap

Slide 13 - Quizvraag

Klimaatverandering is zeker van invloed op de gezondheid van de mensen. Vooral oudere mensen kunnen slecht tegen hitte. Er zullen daardoor alleen in Europa al nog meer mensen overlijden dan de tienduizenden mensen die nu al per jaar door de hitte sterven.
A
argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
B
argumentatie op basis van vergelijking
C
argumentatie op basis van voorbeelden
D
argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap

Slide 14 - Quizvraag

Volgens zijn arts heeft hij bloedarmoede. Hij had namelijk allerlei symptomen die er op wijzen: last van vermoeidheid, hartkloppingen, duizeligheid, oorsuizingen en hoofdpijn.
A
argumentatie op basis van voor- en nadelen
B
argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap
C
argumentatie op basis van vergelijking
D
argumentatie op basis van voorbeelden

Slide 15 - Quizvraag

Suiker blijkt veel ongezonder dan onverzadigd vet te zijn. Het Voedingscentrum presenteert dit in zijn nieuwe Schijf van Vijf en biedt alternatieven.
A
argumentatie op basis van autoriteit
B
argumentatie op basis van voorbeelden
C
argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap
D
argumentatie op basis van vergelijking

Slide 16 - Quizvraag

Het Nederlands verloedert want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
Tekst
A
argumentatie op basis van vergelijking
B
argumentatie op basis van voor- en nadelen
C
argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap
D
argumentatie op basis van oorzaak en gevolg

Slide 17 - Quizvraag

Kritische vragen stellen
- Treedt het beschreven gevolg wel op?
- Is de gemaakte vergelijking wel eerlijk?
- Heeft de deskundige eigen belang? 
etc. 

Slide 18 - Tekstslide

Maken
Opdracht 1 t/m 5 (vanaf blz. 290)

Studiemeter: 3F - Contextzinnen - oefening 1 t/m 6
(extra uitleg mogelijk)

Tijd: 30 minuten

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de context?
"De context is de totale omgeving waarin iets zijn betekenis krijgt." 
Als je de betekenis van een woord zoekt, helpen de andere woorden in de zin om je om de betekenis te vinden.

Slide 20 - Tekstslide

Online: contextzinnen
- Een contextzin is een zin die een context geeft aan een woordje. 
- Woorden bestaan nooit alleen maar altijd in een zinsverband. 
- Met een contextzin leer je het woordje makkelijker en kan je het beter onthouden.

Slide 21 - Tekstslide

 Online: contextzinnen
  • Onderdeel: woordenschat -> contextzinnen
  • Bij het vakje 'theorie' vind je het woordenboek 
  • Twijfel je over de betekenis van een woord, zoek het woord dan eerst op.
  • Kijk ook goed naar de zin, hier haal je al veel informatie uit die met het juiste woord te maken heeft.

Slide 22 - Tekstslide

Oefening 1 

Slide 23 - Tekstslide

Oefening 2 

Slide 24 - Tekstslide

Maken
Opdracht 1 t/m 5 (blz. 290)

Studiemeter: 3F - Contextzinnen - oefening 1 t/m 6
(extra uitleg mogelijk)

Tijd: 30 minuten

Slide 25 - Tekstslide

Evalueren
Wat is het verschil tussen een weerlegging en een tegenargument?
Welke kritische vragen kun je stellen? 
Welke argumentatieschema's kun je noemen?

Slide 26 - Tekstslide