Nt2 Café en restaurant

Planning
Lezen
Herhaling
Spreken 
Zelfstandig werken
Pauze
Nieuwsbegrip
Spelletje
Pauze
Zelfstandig werken
Sport


1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Planning
Lezen
Herhaling
Spreken 
Zelfstandig werken
Pauze
Nieuwsbegrip
Spelletje
Pauze
Zelfstandig werken
Sport


Slide 1 - Tekstslide

Dobbelsteen spel:
Gooi de dobbelsteen en vervoeg het werkwoord in de persoonsvorm (tegenwoordige tijd en verleden tijd), die de dobbelsteen aangeeft: 

pers. vormen
werkwoorden
1. ik
2. jij
3. hij
4. zij
5. wij
6. jullie

Slide 2 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden

Wij gaan oefenen met de bezittelijke voornaamwoorden.

Het doel van vandaag:
Na de les weet ik wat bezittelijke voornaamwoorden zijn.

ik               mijn (boek)
jij               jouw (stoel)
hij             zijn (laptop)
zij              haar (fiets)
u                uw (tas)
wij             ons (huis)  onze (klas)
jullie         jullie (docent)
zij              hun (lokaal)

Slide 3 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Bezit = van wie is het?           van mij                  
                                                         van jou
                                                         van hem
                                                         van haar 

Van wie is het boek? Het boek is van mij.           Het is mijn boek

Slide 4 - Tekstslide

Het zijn ........ fietsen
A
ons
B
onze

Slide 5 - Quizvraag

Bezittelijke voornaamwoorden
ik
jij
hij
zij
u
wij
jullie
zij
van mij
van jou
van hem
van haar
van u
van ons
van jullie
van hen
mijn
jouw
zijn
haar
uw
ons
jullie
hun

Slide 6 - Tekstslide

Het is ........ huis
A
ons
B
onze

Slide 7 - Quizvraag

De jongen vergeet ....... boek op school.
A
haar
B
zijn

Slide 8 - Quizvraag

Waar woon jij? Wat is .... adres?
A
mijn
B
jouw

Slide 9 - Quizvraag

Uit eten
Na deze les kun je ...

  • een gerecht bestellen
  • iets te drinken bestellen
  • vertellen wat je graag lust
  • vertellen wat je niet lekker vindt
  • om de rekening vragen

Slide 10 - Tekstslide

Waar denk je aan bij café en restaurant?

Slide 11 - Woordweb

Luisteren en lezen
maaltijden en gangen
Lekker, of niet?
Dialoog in café of restaurant

Slide 12 - Tekstslide

Waar hou je van?
Wat vind je lekker?

Ik lust graag tapas.
Ik hou van tapas.
Ik vind tapas lekker.
Ik vind tapas heel erg lekker.





Waar hou je niet van?
Wat vind je niet lekker?

Ik lust geen tapas.
Ik hou niet van tapas.
Ik vind tapas niet lekker.
Ik vind tapas helemaal niet lekker.




Slide 13 - Tekstslide

Wat is jouw favoriete gerecht?
Geef antwoord met een hele zin.

Slide 14 - Open vraag

Wat vind je niet lekker? /
Wat lust je niet?
Geef antwoord met een hele zin.

Slide 15 - Open vraag

Wat wilt u drinken?
A
een droge witte wijn
B
de salade met geitenkaas
C
de tomatensoep
D
de Indiase curry

Slide 16 - Quizvraag

Wilt u nog een dessert?
A
Ja, geeft u mij maar de groentelasagne.
B
Ja, tomatensoep alstublieft.
C
Ja, graag fruit met ijs.
D
Ja, ik neem het lam.

Slide 17 - Quizvraag

Heeft het gesmaakt?
A
Laat de rest maar zitten.
B
Ja, het was heerlijk.
C
Een droge witte wijn alstublieft.
D
Mag ik de rekening?

Slide 18 - Quizvraag

Mag ik de rekening?
A
Tot ziens!
B
Ik zal de menukaart even halen.
C
Alstublieft, uw dessert.
D
Dat is dan 34,56.

Slide 19 - Quizvraag

Waar heb je zin in?
A
In warme chocolademelk!
B
Wat een lekkere curry!
C
De soep smaakt heerlijk!
D
Bedankt!

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Wat wil meneer bestellen?
A
Een gezond broodje en twee kroketten.
B
Een broodje gezond en een kroket.
C
Pannenkoeken voor de kinderen.
D
Stroop voor op de pannnenkoeken.

Slide 22 - Quizvraag

Wat bestelt Marianne te drinken?
A
Koffie en een glas water.
B
Een glas witte wijn, en melk voor haar man.
C
Cappuccino, en cola voor de kinderen.
D
Thee, en twee glazen melk voor de kinderen.

Slide 23 - Quizvraag

Heeft het eten gesmaakt?

Slide 24 - Open vraag

Hoe betaalt meneer de rekening?
A
Hij betaalt contant met een briefje van 50.
B
Hij pint.
C
Hij heeft het niet kleiner.
D
Hij betaalt met gepast geld.

Slide 25 - Quizvraag

Hoe smaakt het?
Is het lekker?
Smaakt het?

De tapas smaken lekker.
de tapas smaken goed.
Ja, het is heerlijk.
Ja, het is lekker.
Hoe smaakt het?
Is het lekker?
Smaakt het?


De tapas smaken niet lekker.
De tapas smaken niet goed.
Nee, het is niet lekker.
Nee, het smaakt niet.

Slide 26 - Tekstslide

De ober vraagt: Heeft het gesmaakt? Wat zeg je?

Slide 27 - Open vraag

Je wilt betalen. Wat zeg je?

Slide 28 - Open vraag

Waar heb je zin in?

Ik heb zin in tapas.

Ik heb zin in een biertje, dus ik ga nu naar een terras.


Waar heb je geen zin in?

Ik heb geen zin in tapas.

Ik heb geen zin in tapas, maar ik heb wel zin in curry.
Text

Slide 29 - Tekstslide

Waar heb je zin in?

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Video