Log in op de online-omgeving van Talent -> klassencode ............
Dit doe je via Magister-Elo-Bronnen
Je kunt hier oefenen voor een toets met 'Test jezelf' en/of 'Versterk jezelf'
Er zijn ook veel uitlegfilmpjes in deze online-omgeving te vinden
Slide 2 - Tekstslide
Leesboek kiezen
Kies een boek uit de leeslijst (zie Magister) of zie leestips van Max Talent fictie p.20, p.105, p.185
Leen het boek bij de bieb of koop het bij de boekhandel of tweedehands op Marktplaats of op www.boekwinkeltjes.nl
Lezen: elke start van les 1 en 2 -> 15 minuten (tenzij de docent anders bepaalt i.v.m. lesplanning)
Geen boek(-en) mee? -> probleem! Zie je terug in de beoordeling van je werkhouding
Ma.16 sept. heb je het leesboek mee dat je in P1 gaat lezen.
Slide 3 - Tekstslide
week 37 1.3 en 2.3 Lezen
Huiswerk wk 37
Lezen en leren theorie van 1.3 Lezen (p.25 t/m 34) en maken opdr. 2 t/m 5, 8 t/m 11
Lezen en leren theorie van 2.3 Lezen (p. 110 t/m 116) en maken opdr. 1 t/m 6
De opdrachten van LEZEN, SCHRIJVEN maak je in je schrift.
Doelen van deze week
o Ik kan onderwerp en hoofdgedachte benoemen van een tekst.
o Ik kan de opbouw van alinea’s herkennen.
o Ik kan de functies van inleiding, kern en slot herkennen.
o Ik kan tekstverbanden herkennen.
o Ik weet wat een nieuwsbericht is.
o Ik kan tekstdoel, tekstsoort en tekstvorm herkennen.
Slide 4 - Tekstslide
1.3 Onderwerp en hoofdgedachte
Het onderwerp is een woord of woordgroep die aangeeft waar de tekst over gaat (geen zin). Vleesconsumptie
De hoofdgedachte is een mededelende zin (dus géén woord!) die het belangrijkste weergeeft wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd (geen vraag). Nederlanders zouden iets minder vlees moeten eten.
Slide 5 - Tekstslide
Hoofdgedachte
Het belangrijkste wat de schrijver vertelt over een onderwerp noem je de hoofdgedachte. Dit is één zin (en nóóit een vraag)
Onderwerp en hoofdgedachte vind je vaak op voorkeurplaatsen, zoals in de titel, inleiding en slot. Deelonderwerpen vind je in de kern, per alinea wordt er een deelonderwerp behandeld (soms aangegeven met tussenkopjes)
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
1.3 Alinea en kernzin
Alinea:
Elke tekst is ingedeeld in alinea's.
Een goed opgebouwde alinea is een afgeronde eenheid met één deelonderwerp.
Kernzin:
de zin die het belangrijkste (de hoofdgedachte) van een alinea weergeeft;
staat meestal aan het begin of aan het eind van de alinea: de rest van de alinea is een uitwerking (een verduidelijking of toelichting).
Bij langere alinea´s staat de kernzin vaak na een overgangszin. De kernzin is dan de tweede zin van de alinea.
Slide 8 - Tekstslide
1.3 Inleiding-kern-slot
Opdracht (4 min.)
Bespreek met je groepje de kenmerken van:
- inleiding
- kern
- slot
Schrijf alle antwoorden op in je schrift
timer
4:00
Slide 9 - Tekstslide
1.3 Tekstverbanden en signaalwoorden
Tip: uitlegfilmpjes van Arnoud Kuijpers op YouTube
Slide 10 - Tekstslide
2.3 Lezen
Je weet wat de kenmerken zijn van een nieuwsbericht
Je weet het verschil tussen het tekstdoel, de tekstsoort en een tekstvorm en kunt dit herkennen
Je weet wat de 5W1H-vragen zijn (p. 111)
Je weet hoe je een tekst kritisch kunt lezen en wat het verschil is tussen subjectieve en objectieve informatie
Je herkent het leespubliek van een tekst
Slide 11 - Tekstslide
2.3 Nieuwsbericht
In papieren kranten, websites van kranten en online dagbladen
Bestaat vaak uit 2 delen:
inleiding (samenvatting belangrijkste informatie)
kern (bijzonderheden)
Kenmerken:
gaat over actuele gebeurtenis
informatief
neutraal geformuleerd: geen mening van de schrijver
plaatsnaam wordt vermeld
onder de kop-> naam persbureau of 'door onze correspondent'
Slide 12 - Tekstslide
Voorbeeld van een nieuwsbericht.
Slide 13 - Tekstslide
2.3 Tekstdoelen
Slide 14 - Tekstslide
2.3 Hoe herken je het leespubliek van een tekst?
Kijk naar:
de bron
het onderwerp
het taalgebruik
de aanspreekvorm (u of jij)
de afbeeldingen
Slide 15 - Tekstslide
2.3 objectief <-> subjectief
Argumenten zijn objectief wanneer ze feitelijk zijn en subjectief wanneer ze een mening, een gevoel, een vermoeden of een waardeoordeel bevatten.
Subjectieve argumenten worden ook wel waarderende argumenten genoemd.
Objectieve (feitelijke) argumenten kun je altijd controleren op hun juistheid.
Slide 16 - Tekstslide
Wk 38: 1.4 en 2.4 Schrijven en formuleren
Huiswerk wk 38
Lezen en leren theorie van 1.4 Schrijven en formuleren (p. 40 t/m 46) en maken opdr. 1, 4, 5, 6, ,9, 11
Lezen en leren theorie van 2.4 Schrijven en formuleren (p. 126 t/m 129) en maken opdr. 1 en 2 (thuis maken) en opdr. 6, 7, 8
De opdrachten van SCHRIJVEN maak je in je schrift.
Doelen deze week
Je weet hoe je een schrijfplan maakt
Je weet wat congruentie is
Je weet wat een informatieve tekst is en hoe je een nieuwsbericht schrijft
Je weet hoe je een citaat, parafrase en bronvermelding noteert
Een handige site hiervoor is Scribbr, zie link hiernaast ->
Slide 17 - Tekstslide
Lesdoelen
Aan het einde van deze les:
Weet je wat de 'lead' is van een nieuwsbericht.
Ben je gestart met het schrijven van een 'lead' van een nieuwsbericht, daarna een schrijfplan en je werkt alinea's uit. Zie opdr. 6,7,8 uit je werkboek van 2.4. Lever deze opdracht in.
Slide 18 - Tekstslide
Lead voor een Nieuwsbericht opdr. 6
2.4 opdr. 6,7,8
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
2.4 Lead - oprolbaarheid... huh? (p.126)
Bekijk de link van Schrijfvis met adviezen hoe je een goed nieuwsbericht schrijft
Slide 21 - Tekstslide
Incongruentie
Onderwerp en persoonsvorm moeten beide enkelvoud OF meervoud zijn, dan zijn ze congruent. Als dit verkeerd gaat, heet dat incongruentie.
- De media (meervoud) heeft (enkelvoud) de politicus op de huid gezeten. (De media hebben ...)
- Zowel Hanna als Sanne hebben een fijne vakantie gehad. (zowel Hanna als Sanne heeft ...)
Slide 22 - Tekstslide
2.4 Lead - oprolbaarheid... huh? (p.126)
Bekijk de link van Schrijfvis met adviezen hoe je een goed nieuwsbericht schrijft
Slide 23 - Tekstslide
Oprolbaarheid van nieuwsbericht
Vaak oprolbaar tot de ‘lead’;
De lead vertelt het belangrijkste nieuws, maar verklapt niet alles!
Na de lead weet je wat het nieuws is, in de tekst lees je verdere uitleg, details, achtergronden en bijzonderheden.
Slide 24 - Tekstslide
Wk 39: Interviewverslag schrijven
Wat ga je doen?
Je gaat een klasgenoot interviewen en je schrijft daarvan een interviewverslag dat je inlevert via Elo-opdrachten Magister.
Doelen van week 39
Je interviewt iemand en schrijft een verslag van 1 A4 hiervan met lettergrootte 12
Je kunt open en gesloten vragen stellen.
Je kent de functies van inleiding, kern, slot.
Je kunt een interviewverslag schrijven.
Je kunt het werk van een ander beoordelen en daar feedback op geven.
Je leert samen te werken.
Je leert te reflecteren.
Slide 25 - Tekstslide
Les 1: Vragen bedenken en interview afnemen
Voorbereiden (individueel 7 minuten)
Vorm een duo met een klasgenoot, jullie gaan elkaar interviewen.
Van je docent krijg je een A4'tje waarop je de interviewvragen én de gegeven antwoorden schrijft.
Bedenk minimaal 5 vragen die je zou kunnen stellen, waarvan minimaal drie open vragen.
Bedenk steekwoorden voor wat je gaat zeggen aan het begin van het interview (bijv. waarom je het interview houdt)
Bedenk steekwoorden voor wat je gaat zeggen aan het eind van het interview (bijv. een bedankje)
Het interview
Het interview doe je binnen 7 minuten, daarna ga je wisselen. (2x 7 min. = 14 minuten totaal)
Schrijf de antwoorden in trefwoorden op, dit werk je in les 2 uit in een interviewverslag
Zorg ervoor dat je het interview goed opent en afsluit.
Voer beide interviews in de klas uit.
Lever je A4tje in met jullie namen (duo) erop aan het einde van de les. Je docent bewaart dit!
timer
7:00
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Video
Les 2: Interviewverslag schrijven
In een samenvattend interviewverslag geef je de antwoorden van de geïnterviewde in eigen woorden weer. Je kunt er af en toe een letterlijke uitspraak tussen zetten om de tekst levendiger te maken. Lianne haar ogen beginnen te stralen als zij vertelt over het uitzicht vanaf de berg. Dat is het mooiste dat zij op haar reizen heeft gezien: ‘Het was adembenemend!’
Stap 1 - Je schrijft eerst de inleiding, waarin je vertelt wie je hebt geïnterviewd, waarom je voor die persoon hebt gekozen en wat het doel van het interview is (wat wil je te weten komen?)
Stap 2 - Na de inleiding komt de kern. Bij een interviewverslag bestaat de kern natuurlijk uit de vragen die je hebt gesteld en de antwoorden die daarop zijn gegeven. Schrijf alles zo op dat het lekker leest, dus in een logische volgorde, zonder taalfouten en met een afwisselende woordkeus.
Stap 3 - Als laatste schrijf je het slot. Rond het verslag af met een terugblik of conclusie. Bij het afnemen van het interview heb je de geïnterviewde bedankt. In je interviewverslag hoef je dit niet op te nemen.
Slide 28 - Tekstslide
Les 1: Nog wat extra vragen
Wie ben je? Vertel eens wat over jezelf.
Hoe is je thuissituatie?
Heb je huisdieren?
Wat is je lievelingseten?
Wat is je lievelingsmuziek?
Wat was jouw grootste uitdaging?
Wat was het beste advies dat je ooit kreeg?
Wie zijn je helden?
Wie heb je het laatst gebeld?
Waar heb je het laatst hard om gelachen?
Wat is je mooiste jeugdherinnering?
Wat is het belangrijkste dat je van je ouders geleerd hebt?
13. Wanneer was je het gelukkigst?
14. Wat deed je eens, maar nooit meer?
15. Als je één ding mocht veranderen, wat zou dat dan zijn?
16. Wie wil je nog eens de waarheid vertellen?
17. Welke verleiding kun je niet weerstaan?
18. Wanneer en waarover lieg je?
19. Wat waardeer je het meest in jezelf?
20. Wat vinden je vrienden je beste eigenschap?
21. Waar zie je jezelf over 5 jaar?
22. Welke superkracht zou je willen hebben?
23. Wat is het stomste dat je ooit gedaan hebt?
24. Als je een dier was, welke zou dat dan zijn?
Slide 29 - Tekstslide
Les 3: Afronden interviewverslag en elkaar feedback geven
In de inleiding worden de naam van de geïnterviewde en het doel van het interview genoemd
In het interview worden (vooral) open vragen gesteld
Er wordt steeds maar één vraag tegelijk gesteld (en dus ook niet meerdere vragen in één)
De interviewer vraagt een aantal keer door als de geïnterviewde antwoord heeft gegeven
In het interview worden ten minste vijf vragen gesteld
Het interviewverslag is duidelijk een samenvattend interviewverslag
In het interviewverslag wordt afgewisseld in woordkeus
Het interviewverslag heeft een logische volgorde
Het interviewverslag is informatief en amuserend
Het interviewverslag heeft een duidelijke inleiding, kern en slot
Boven het interviewverslag staat een creatieve, pakkende en dekkende titel
JE LEVERT JE INTERVIEWVERSLAG IN VIA ELO-OPDRACHTEN OP MAGISTER
Slide 30 - Tekstslide
Wk 40: 2.5 Woordenschat en 1.9, 2.9 Spelling
Huiswerk wk 40
Leren 2.5 Woorden (p. 134) woordenschat en maken opdr. 3 en 4
Leren theorie van 1.9 Spelling (p. 80 t/m 86) en maken opdr. 1, 2, 4, 5, 9
Leren theorie van 2.9 Spelling (p. 161 t/m 168) en maken opdr. 1a, 2. 3. 5, 10
Doelen deze week
Je kent de betekenis van dertig nieuwe woorden en kunt die gebruiken
Je weet wanneer je een punt, puntkomma, dubbele punt, aanhalingstekens en het beletselteken gebruikt
Je weet hoe je werkwoorden in de verleden en tegenwoordige tijd spelt
Je weet hoe je de werkwoordspelling van Engelse werkwoorden gebruikt
Je leert wanneer je de meervouds-n gebruikt bij verwijzingen
Je leert twintig nieuwe dicteewoorden (p.168)
Slide 31 - Tekstslide
2.5 Woorden p. 134-137
Doel: hoe leer en oefen je nieuwe woorden (zie ook p. 55)
- maak flitskaartjes (voorkant: het woord - achterkant: de betekenis)
- maak zinnen met het nieuwe woord en voeg daarbij een emotie toe
- zoek ook een synoniem op van het nieuw te leren woord
- leg een nieuw woord uit aan anderen
- spreek het woord een paar keer uit
- lees de woorden door, sla het boek dicht en schrijf eerst alle woorden op die je je herinnert, daarna schrijf je de mogelijke betekenis erachter
- kom je een nieuw woord tegen? Zoek de betekenis op en schrijf het op in een notitieboekje
Slide 32 - Tekstslide
1.9 Spelling
Je leert hoe je twintig nieuwe dicteewoorden correct schrijft (p. 86)
Oefen 2 min. de nieuwe dicteewoorden
Daarna sla je je boek dicht
Je docent noemt 10 woorden op
Kijk van elkaar na
timer
2:00
Slide 33 - Tekstslide
1.9 Spelling
Huiswerk: 1.9 maken opdr. 1, 2, 4, 5, 9
Opdracht 8 minuten: Verdeel in je groepje per persoon onderstaande leestekens. Lees de theorie door en leg (met de klok mee) je groepje uit wanneer je dit specifieke leesteken gebruikt.
- punt .
- komma ,
- dubbele punt :
- aanhalingstekens ' of "
- puntkomma ;
- beletselteken ...
Nog steeds lastig? Bekijk thuis nog eens het uitlegfilmpje, link ->
timer
8:00
Slide 34 - Tekstslide
Aanhalingstekens - directe rede (p. 85)
Indirecte rede: Claudine zegt dat ze morgen wil uitslapen.
Directe rede: Claudine zegt: 'Morgen wil ik eindelijk uitslapen.'
Directe rede -> Je geeft letterlijk de woorden weer van degene die spreekt en die plaats je tussen aanhalingstekens.
Slide 35 - Tekstslide
2.9 Meervouds-n bij verwijzingen
Slide 36 - Tekstslide
2.9 Meervouds-n bij verwijzingen
- Zelfstandig gebruikte woorden krijgen -n als ze op mensen slaan die niet in de dezelfde zin genoemd worden.Hoeveel verslaafden kunnen ze in Rotterdam nog opvangen?
- Zelfstandig gebruikte woorden krijgen geen -n als ze op mensen slaan die wel in dezelfde zin genoemd worden.Veel supporters in Brugge kwamen met de trein en slechts enkele met de eigen auto.
- Zelfstandig gebruikte woorden krijgen geen -n als ze op dieren, planten of dingen slaan.Van alle clubs was Ajax een van de eerste.
Slide 37 - Tekstslide
2.9 Je schrijft geen -n
Als het woord betrekking heeft op dieren of dingen.
De meeste hebben een glanzende vacht.
Die fietsen zijn te koop, maar de meeste hebben een lekke band.
Als verwezen wordt naar personen die in dezelfde zin worden genoemd.
Beide leerlingen komen uit Haren.
Sommige leerlingen waren lopend, maar de meeste kwamen met de fiets.
Slide 38 - Tekstslide
2.9 Je schrijft wel een -n
Als er verwezen wordt naar personen (die niet in dezelfde zin genoemd worden).
Ik heb twee beste vrienden. Beiden betekenen veel voor me.
Als verwezen wordt naar personen én zelfstandig wordt gebruikt.
Sommigen hadden de laatste trein gemist.
Slide 39 - Tekstslide
2.9 faxen & racen
Net als in het Nederlands: 't ex-kofschip
stam = fax
ik fax - jij faxt
gefaxt, dus niet gefaxed
stam = race
ik race
stam + t = hij racet
hij heeft geracet
[c- zit in 't ex-kofschip]
Slide 40 - Tekstslide
2.9 streamen, appen en stressen
stam= stream
vergelijk het met 'ik rem' > hij heeft geremd
ik stream > hij heeft gestreamd
langer maken / 't ex-kofschip -> zit geen 'm' in dus met een -d
appen > stam= app
't ex- kofschip: ik heb haar geappt
stressen > stam: stres
ik ben gestrest
Slide 41 - Tekstslide
2.9 Let op!
Hoe vervoeg je basketballen en baseballen?
Uitspraak basketballen is op z'n Nederlands (net als voetballen, volleyballen) -> geen dubbele 'l'