Proeftoets Mondelinge taalvaardigheid Lesdag 2

Proeftoets Mondelinge taalvaardigheid Lesdag 2
Lesdag 2
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Proeftoets Mondelinge taalvaardigheid Lesdag 2
Lesdag 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'In mondelinge taalvaardigheden is non-verbale communicatie belangrijk.'
Wat is non-verbale communicatie?
A
De manier waarop je staat en kijkt
B
De inhoud van wat je zegt

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is mondelinge taalvaardigheid?
A
Gaat over hoe goed je kunt eten
B
Gaat over hoe ver je je mond open kan doen
C
Gaat over effectief en juist spreken
D
Gaat over schriftelijke taalvaardigheid

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als een kind zich bewust wordt van de geschreven taal noemen we dit:
A
actieve woordenschat
B
ontluikende geletterdheid
C
eigen taalvaardigheden
D
mondelinge taal

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mondelinge taalvaardigheid omvat het begrijpen en produceren van taal en kent de volgende deelgebieden: Taalvorm; Taalinhoud en Taalgebruik.

Welke van de 3 wordt ook wel pragmatiek genoemd: het juist toepassen van taal (in een sociale context).
A
Taalvorm
B
Taalinhoud
C
Taalgebruik

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Spreken) in veel gebruikte lesmethodes wordt relatief weinig aandacht bestaan aan mondelinge taalvaardigheid
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is bij meertalige leerlingen extra aandacht nodig voor de ontwikkeling van DAT naar CAT?
A
Omdat de DAT in de nieuwe taal nog niet zo goed ontwikkeld is als bij Nederlandse leeftijdsgenoten.
B
Voor meertalige leerlingen is het heel belangrijk dat zij veel meer lezen om zo dagelijks bezig te zijn met de Nederlandse taal.
C
Om het welbevinden van deze leerlingen goed in de gaten te kunnen houden.
D
De extra aandacht voor de lidwoorden en de zinsbouw is belangrijk voor de mondelinge taalvaardigheid.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerlingen die mondeling taalvaardiger zijn, leren gemakkelijker lezen en schrijven
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mondelinge taalvaardigheid 1:
Kiki uit groep 5 is net verhuisd en vertelt in de vertelkring op school hoe haar nieuwe kamer eruit ziet.
Van welke taalfunctie is hier sprake?
A
projecteren
B
rapporteren
C
redeneren
D
debatteren

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mondelinge taalvaardigheid 2:
Bart is volop bezig zijn taal te ontwikkelen. Sinds kort gebruikt hij tweewoordzinnen. Van welke fase in de taalontwikkeling is hier sprake?

A
Differentiatiefase
B
Voltooiingsfase
C
Prelinguale fase
D
Vroeglinguale fase

Slide 10 - Quizvraag

d. Vroeglinguale fase: van 1 tot 2,5 jaar. Eerste woordjes
Wat is een actieve woordenschat?
A
Woorden die je nooit gebruikt
B
Woorden die iemand vaak gebruikt

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is waar?
woordenschat is..
A
belangrijk voor het begrijpen van alle vakken op school
B
belangrijk om goed mee te kunnen praten in de klas
C
het fundament onder schoolsucces

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is productieve woordenschat?
A
Woorden die je actief kunt gebruiken
B
Samenstellingen
C
Woorden waarvan je de betekenis weet
D
Woorden die je nog moet leren

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat is vooral belangrijk bij...
A
zingen
B
luisteren
C
begrijpend lezen
D
interactief lezen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is 'waar' over woordenschat?
A
Woordenschat is de betekenis van woorden die een bepaald persoon kent.
B
Je woordenschat wordt bij de geboorte bepaald.
C
Woordenschat is de verzameling woorden die een taal of een persoon rijk is
D
Woordenschat heeft in elke westerse taal dezelfde betekenis.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is receptieve woordenschat?
A
Bevat woorden die het kind wel begrijpt, maar (nog) niet gebruikt.
B
Bevat woorden waarvan we de betekenis kennen.
C
Woorden die we gehoord hebben.
D
Woorden die kinderen veelvuldig op school gebruiken.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Actieve woordenschat is:
A
Schrijftaal
B
Spreektaal
C
De woorden die jezelf gebruikt als je communiceert
D
De woorden die je (nog) niet kent

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat
Wat is een synoniem voor begrijpen?
A
onduidelijk
B
doorhebben
C
afkeer
D
uiteraard

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat leer je bij Woordenschat?
A
Hoe je het onderwerp kan vinden
B
Hoe je woordbetekenissen kan vinden
C
Hoe je zinnen moet schrijven
D
Hoe je woorden moet spellen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Passieve woordenschat is:
A
de woorden ken je niet
B
de woorden die je meerdere keren per maand gebuikt
C
de woorden die niet zo vaak gebruikt, bijv. jargon (vaktaal)
D
de woorden die je herkent als je het leest of hoort.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is passieve woordenschat
A
woorden die mensen begrijpen
B
woorden die mensen herkennen
C
woorden die mensen gebruiken maar niet goed weten wat ze betekenen
D
woorden die iemand herkent en begrijpt, maar nog niet gebruikt

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Luisterend naar de radio krijgen we beelden in ons hoofd. Als we kinderen een verhaal vertellen roepen we beelden op. We ‘vangen’ de werkelijkheid in taal. Een kind gebruikt die taal om de wereld ‘handen en voeten te geven’. Welke functie van taal is hierbij vooral aan de orde?

A
de communicatieve functie
B
de conceptualiserende functie
C
de expressieve functie
D
geen van deze drie functies

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heette het boek van Thomas Gordon waarmee hij bekend is geworden?
A
Praten met kinderen
B
Luisteren naar kinderen
C
Communiceren naar kinderen
D
Kinderen zijn de baas

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Instructies dien je VAAK achter elkaar te herhalen, dan pas luisteren kinderen.
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk gedeelte van het kinderbrein is het meest ontwikkeld?
A
linkerhersenhelft
B
rechterhersenhelft
C
beide even veel
D
dat hangt van het kind af

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorlezen draagt bij aan (2 antwoorden goed):

A
de mondelinge taalvaardigheid
B
het begrijpend luisteren van kinderen.
C
de weerbaarheid van kinderen
D
feedback geven en ontvangen

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met luisteren werkt een kind aan verschillende doelen: technisch en begrijpend luisteren.

Een voorbeeld van technisch luisteren is:
A
Kinderen leren rijmen, letters opmerken of een woord met knippen en plakken.
B
Kinderen luisteren naar een verhaal en halen hier informatie uit of leren het te begrijpen. Het gaat om de inhoud van het verhaal, niet om klankverschillen of rijm.

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doormiddel van klankspelletjes gaan kinderen bezig met het ontleden van het gene wat ze horen. Ze werken daarmee aan hun fonemisch bewustzijn.

Fonemisch bewustzijn =
A
het besef dat een woord uit verschillende klanken bestaat.
B
het besef dat woorden bij elkaar horen.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door het begrijpend luisteren leren kinderen NIET:
A
mimiek te onderscheiden en kennis van de non-verbale communicatie.
B
de opbouw van verhalen te doorgronden.
C
belangrijke en minder belangrijke informatie van elkaar te scheiden.
D
nieuwe kennis van de wereld opdoen en leren ze nieuwe woorden.

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fonemisch bewustzijn kun je oefenen aan de hand van verschillende klankspelletjes.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is GEEN 21-eeuwse vaardigheid?
A
problemen oplossen
B
mediawijsheid
C
Tekenen
D
Communiceren

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort niet bij 21e-eeuwse vaardigheden
A
zelfregulering
B
kritisch nadenken
C
spreekvaardigheid Engels
D
creativiteit

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van deze onderdelen behoren NIET tot de 21e-eeuwse vaardigheden?
A
Nauwkeurig denken
B
Communiceren
C
Computational thinking
D
Probleem oplossen

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar kun je de kerndoelen en 21e-eeuwse vaardigden leerlijnen en kijkwijzers vinden?
A
Ministerie van onderwijs
B
MBO raad
C
SLO
D
AnewSpring

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doel van het aanleren van de 21e-eeuwse vaardigheden?
A
Kinderen leren digitale vaardigheden zodat ze succesvol kunnen deelnemen aan de maatschappij van de toekomst
B
Kinderen leren kritisch denken zodat ze succesvol kunnen deelnemen aan de maatschappij van de toekomst
C
Kinderen leren creatief denken zodat ze succesvol kunnen deelnemen aan de maatschappij van de toekomst.
D
Kinderen leren de juiste basisvaardigheden zodat ze succesvol kunnen deelnemen aan de maatschappij van de toekomst.

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel 21e-eeuwse vaardigheden zijn er?
A
10
B
14
C
11
D
15

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met de komst van Internet . . .
A
is kennis overbodig geworden
B
zijn informatievaardigheden belangrijker geworden
C
zijn 21 eeuwse vaardigheden belangrijker geworden
D
is er eigenlijk niks veranderd

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

21e eeuwse vaardigheden bereiden leerlingen
voor op de snel veranderende maatschappij
A
juist
B
onjuist

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het werken met 21e-eeuwse vaardigheden is:
A
Verplicht volgens de Wet kinderopvang
B
Niet verplicht volgens de Wet kinderopvang
C
Verplicht volgens de Wet kinderopvang en het beleidsplan
D
Op eigen wensen en behoeften van de instelling.

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

21e eeuwse vaardigheden
zijn voor oudere kinderen
A
JA
B
NEE

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies