5.3 Democratie in Nederland

Herhalen H.5.1 en 5.2
doornemen 5.3
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herhalen H.5.1 en 5.2
doornemen 5.3

Slide 1 - Tekstslide

Het hoofdstuk Fabrikanten en arbeiders hoort bij de Tijd van Burgers en Stoommachines.

Welke jaartallen horen bij dit tijdvak?

A
1700-1800
B
1750-1850
C
1800-1850
D
1800-1900

Slide 2 - Quizvraag

Maak de juiste combinaties.
Laagste sociale klasse
Middenklasse
Hoogste sociale klasse
Fabrieksarbeiders

Woonden in de buitenwijken van de stad
Winkeliers
Grondbezitters
Kinderverwaarlozing kwam het meeste 
voor in deze sociale laag
Fabrikanten

Slide 3 - Sleepvraag

Maak de juiste combinaties.
Huisnijverheid
Fabriekswerk
De meest gebruikte energiebron is spierkracht
Voornamelijk te vinden in stedelijke gebieden.
Vind plaats bij mensen thuis
Gebruik van stoomkracht
Massaproductie
Creëerde heel veel banen

Slide 4 - Sleepvraag

Waarom voerden de fabrieksbazen nachtarbeid in?
A
's Nachts stroomden de rivieren harder
B
Om de arbeiders te straffen
C
Omdat het slecht voor de machines was als ze 's nachts stil stonden
D
Een fabriek die 24 uur per dag produceerde leverde meer op

Slide 5 - Quizvraag

Een bewering over werken in de fabriek in de 19e eeuw

De werkomstandigheden in de fabriek waren ongezond. Toch lieten werkgevers vooral vrouwen en kinderen in de fabriek werken.
A
Deze bewering is juist
B
Deze bewering is onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Zet in de goede volgorde...
Stoommachines maakten honderden draden
Een spinnewiel maakt 1 draad
Kinderen werken nu ook in stoommachine fabrieken
Spinning Jenny maakt 16 draden
Water jenny werkt op waterkracht

Slide 7 - Sleepvraag

En dan hebben we het nog niet eens over het zware werk in de___________________. De machines moesten _____________ op stoom blijven. Als één machine zou uitvallen, viel de hele fabriek uit; halverwege _________________   was er dus niet bij. Daarom werkten arbeiders in ploegen van minimaal _______________   uur, zodat ze elkaar twee keer per dag konden aflossen. Vermoeide arbeiders kwamen vaak in de machine terecht, ketels ________________. Er hing voortdurend roet in de lucht die heel slecht was voor de ______________ , en kolendamp waardoor je kon ____________. 
Sleep de juiste woorden naar de open plekken:
fabrieken
altijd
uitrusten
twaalf
ontploften
longen
stikken

Slide 8 - Sleepvraag

Wat kon je zeggen over de huizen in een industriestad?
A
Ze waren klein, maar wel netjes
B
Er werd goed nagedacht over de uitbreiding van de stad
C
Het was vies en rommelig
D
Er waren geen huizen

Slide 9 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.

Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
Industrialisatie.
B
Huisnijverheid.
C
agrarische revolutie
D
Dienstensector.

Slide 10 - Quizvraag

In welk land begon de industriële revolutie?
A
Nederland
B
Duitsland
C
Frankrijk
D
Engeland

Slide 11 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van werkomstandigheden in fabrieken in de 19e eeuw?
A
Lange werkdagen
B
Saai en eentonig werk
C
Lage lonen
D
Hooggeschoold werk

Slide 12 - Quizvraag

Dankzij de groeiende industrie werden steden en stedelijk gebied steeds groter. Hoe noemen we dit?
A
Infrastructuur
B
Verstedelijking
C
Globalisering
D
Individualisering

Slide 13 - Quizvraag

Ingrijpende verandering in de productiemethoden, waarbij handarbeid wordt vervangen door machines
A
Industrialisatie
B
Industrie
C
Industriële revolutie
D
Industriële samenleving

Slide 14 - Quizvraag

Waar werden fabrieken NIET gebouwd?
A
bij rivieren
B
bij steden
C
op het platteland
D
aan spoorwegen

Slide 15 - Quizvraag

Wat hoort NIET bij de sociale kwestie?
A
Lage lonen
B
Lange werktijden
C
Slechte wegen
D
Onveilige fabrieken

Slide 16 - Quizvraag


Wat is een belangrijk kenmerk van een industriële samenleving?
A
De landbouw stelt heel weinig voor.
B
De bevolking heeft de macht.
C
De meeste mensen wonen in steden.
D
Er zijn kolonies waarmee wordt gehandeld.

Slide 17 - Quizvraag

Welke zin(nen) over huisnijverheid is/zijn waar?
A
Huisnijverheid vond alleen in de steden plaats
B
Er werden vooral wollen en katoenen stoffen gemaakt
C
Door uitvindingen werd huisnijverheid belangrijker
D
Huisnijverheid past bij een landbouw-stedelijke samenleving

Slide 18 - Quizvraag

⇒Door wie wordt de uitspraak gedaan?

"De overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met de economie."
A
liberaal
B
socialist
C
feminist

Slide 19 - Quizvraag

Waarom gingen veel arbeiders dichtbij de fabrieken wonen?

Slide 20 - Open vraag

Dankzij de komst van industrie werd de band tussen werkgevers en werknemer:
A
persoonlijker
B
zakelijker

Slide 21 - Quizvraag

Waar werden stoommachines als eerst toegepast?
A
Kolenmijnen
B
Textielnijverheid
C
Stoomboten
D
Auto's

Slide 22 - Quizvraag

5.3 Democratie in Nederland

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Wanneer is een land een 'democratie'?

Slide 46 - Open vraag

Huiswerk
Maak de vragen van H.5.3

Slide 47 - Tekstslide