Zinsdelen
1 / 25
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Kun je de woorden in een zin zomaar door elkaar husselen?
A
Ja
B
Nee
Slide 2 - Quizvraag
Wat is een zinsdeel?
A
persoonsvorm + onderwerp
B
Woorden die los staan
C
Stukje van een zin
D
Losse woorden
Slide 3 - Quizvraag
timer
1:00
Probeer zoveel mogelijk nieuwe zinnen te maken van “De man
loopt op straat""
loopt op straat""
Slide 4 - Woordweb
Slide 5 - Tekstslide
timer
1:00
Probeer zoveel mogelijk nieuwe zinnen te maken van: De vrouw leest een boek
Slide 6 - Woordweb
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Als je zinsdelen gaat benoemen, dan begin je altijd met de persoonsvorm.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Hoeveel zinsdelen zie je hier?
Bij mijn oma speel ik altijd spelletjes.
Bij mijn oma speel ik altijd spelletjes.
A
4
B
5
C
6
D
7
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist
Slide 19 - Quizvraag
Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Hij leest vanochtend de krant van gisteren.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Slaapt die lieve opa Jan?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Het oude nieuws boeit hem toch.
A
1
B
2
C
3
D
4
