t3_werden

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

HERZLICH WILLKOMMEN!

• Jassen & tassen in je kluis!
  
• Ga rustig zitten
• Start je laptop op & log in via Lessonup.app

Was bedeutet:
extrovertiert

1. introvert
2. behulpzaam
3. grootmoedig
4. extrovert

Was bedeutet:
das Heimweh

1. de heimwee
2. de ervaring
3. de vrije tijd
4. de telefoon

Was bedeutet:
kennenlernen

1. ontdekken
2. leren kennen
3. missen
4. nerveus zijn

Was bedeutet:
gespannt sein

1. zenuwachtig zijn
2. gestresst zijn
3. ontspannen zijn
4. gemist worden

Was bedeutet:
zu Besuch kommen

1. op bezoek gaan
2. op bezoek zijn
3. op bezoek komen

Was bedeutet:
denn

1. want
2. omdat

denn verbindt...

1. een hoofdzin en een bijzin met elkaar
2. twee hoofdzinnen met elkaar
3. twee bijzinnen met elkaar

Inhalt der Stunde

1. Lernziel dieser Stunde
   
2. Wiederholung 'denn-Sätze' 


3. Über die Zukunft sprechen: Das Verb 'werden' 
4. Aufgaben dieser Woche

1. Lernziel dieser Stunde

Am Ende dieser Stunde kann ich ...

• ... mithilfe des Verbs 'werden' über Aktivitäten in der Zukunft sprechen.

2. Wiederholung 'denn-Sätze'

Persoonsvorm (ww) staat in de hoofdzin altijd op plek 2 in de zin. Op plek 1 staat het onderwerp. denn verbindt 2 hoofdzinnen, bijvoorbeeld:

• Ich mache einen Austausch nach Österreich, denn ich finde Wien wunderschön.  
  
• Ich habe manchmal Heimweh, denn ich vermisse meine Familie. 
• Ich finde den Austausch interessant, denn ich treffe neue Leute. 
• Ich mag meinen Austauschpartner, denn er schickt immer lustige Fotos.
• Ich finde meine Austauschpartnerin toll, denn sie denkt immer positiv. 

Maak een kloppende zin met de volgende woorden:

müssen - Sie - Utrecht - besuchen
denn
nett - die Einwohner - sind

Maak een kloppende zin met de volgende woorden:

ist - ganz - der Domturm - besonders
denn
ist - alt - der Turm

Maak een kloppende zin met de volgende woorden:

sehr - Dieses Restaurant - populär - ist
denn
kocht - der Koch - gut - sehr

3. Über die Zukunft sprechen

Het werkwoord werden heeft 2 betekenissen. 

1. werden = worden
   
2. werden = zullen (toekomst)
   

Ein Beispiel:

1. Niklas wird jeden Tag von seiner Mutter abgeholt. (Hij wordt elke dag opgehaald.)
   
2. Später wird Niklas Deutschlehrer! (Later wordt Niklas leraar Duits = toekomst)
   

3. Über die Zukunft sprechen

ik word / ik zal	ich werde
jij wordt / jij zult	du wirst
hij/zij/het wordt hij/zij/het zal	er/sie/es wird
wij worden / wij zullen	wir werden
jullie worden / jullie zullen	ihr werdet
zij worden / zij zullen u wordt / u zal	sie werden / Sie werden

Let op!

werden is een onregelmatig werkwoord.

Verandering van klinker in het enkelvoud bij du & er/sie/es

Ergänze:
Wir _______ im Sommer nach Österreich fahren.

1. werde
2. wirst
3. werdet
4. werden

Ergänze:
Morgen _______ das Wetter sicher besser.

1. werde
2. wirst
3. wird
4. werden

Ergänze:
Was __________ ihr am Wochenende machen?

1. werden
2. werdet
3. wird
4. wirst

Ergänze:
Wenn Sie zu Besuch kommen, dann _______ wir bestimmt in die Stadt gehen.

1. werden
2. werdet
3. wird
4. wirst

Ergänze:
Wie alt ________ du dieses Jahr?

1. werde
2. werdet
3. wird
4. wirst

4. Aufgaben dieser Woche

Aufgaben dieser Woche

• G. Mein Austauschpartner (AB, Seite 38-40 & TB, Seite 34)
• Aufgabe "Unser Werbefilm"

Lernen dieser Woche

• Lernliste Freundschaft & Charakter (D-N & N-D)
  
• Lernliste Austauschprogramm & Klassenfahrt (D-N & N-D)