H1:
• Ik weet het verschil tussen fictie en non-fictie;
• Ik weet het verschil tussen realistische en niet-realistische fictie.
H2:
• Ik weet wat hoofd- en bijpersonages zijn;
• Ik weet wat karaktereigenschappen zijn en kan deze omschrijven;
• Ik weet wanneer een personage sympathiek of antipathiek is en ik kan uitleggen waarom zij dit zijn.