In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Introductie
Les over zinnen en zinsstructuur.
Onderdelen in deze les
N E D E R L A N D S
Welkom!
Voorbereiding les:
-Leesboek op tafel
-Boek en schrift op tafel
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1.Lekker lezen in je leesboek!
2. Instructie: Voegwoorden
3. Zelfstandig werken
4. Afsluiten
Slide 2 - Tekstslide
Doel van deze les
Aan het einde van de les kan je voegwoorden herkennen en benoemen.
Slide 3 - Tekstslide
Voorbeeld enkelvoudige zin
Het wordt slecht weer vandaag.
Ik ga vandaag naar de Action.
Hij kijkt veel naar Star Wars.
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeeld samengestelde zin
Toen de zomervakantie dichterbij kwam, werden de leerlingen minder gemotiveerd.
Hij kijkt veel naar Star Wars en schrijft daar over op zijn website.
Slide 5 - Tekstslide
Hoofdzin
Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar.
De persoonsvorm staat voor in de zin: als eerste of tweede zinsdeel.
Bijzin
Tussen onderwerp en persoonsvorm kunnen wel andere zinsdelen staan (bijvoorbeeld: 'niet')
De persoonsvorm staat vaak achterin de zin.
Slide 6 - Tekstslide
Als je nu naar huis gaat, regen je flink nat.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 7 - Quizvraag
Wil je liever zuurkool of spruitjes?
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 8 - Quizvraag
Wil je liever naar Duitsland of wil je liever naar Oostenrijk?
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 9 - Quizvraag
Drie studerende kinderen kunnen een flinke kostenpost worden voor ouders.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 10 - Quizvraag
Mijn moeder vraagt of je vanavond wilt blijven eten.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 11 - Quizvraag
Het wordt vandaag mooi weer. We gaan naar het strand.
Slide 12 - Tekstslide
Het wordt vandaag mooi weer, dus we gaan naar het strand.
Slide 13 - Tekstslide
Voegwoorden
Verbinden zinnen, woorden of woordgroepen met elkaar.
Slide 14 - Tekstslide
Nevenschikkend voegwoord
Nevenschikkend voegwoord verbindt twee gelijkwaardige delen: -twee woorden: patat of pannenkoeken -twee woordgroepen: geen blauw shirt, maar een groen overhemd. -twee hoofdzinnen: We gaan naar het strand, want de zon schijnt vandaag.
Slide 15 - Tekstslide
Onderschikkend voegwoord
Onderschikkend voegwoord verbindt meestal een bijzin met een hoofdzin. -De directeur spreekt de secretaresse toe, omdat ze 25 jaar in dienst is.
Slide 16 - Tekstslide
Nevenschikkende voegwoorden
Want
Of
Dus
En
Maar
Ezelsbruggetje: WODEM
Onderschikkende voegwoorden
Aangezien
Als
Dat
Doordat
Terwijl
Toen
Omdat
Hoewel
....
Slide 17 - Tekstslide
Wat is het voegwoord? Ga je mee voetballen of ga je liever televisie kijken?
A
je
B
liever
C
of
D
televisie
Slide 18 - Quizvraag
Ik kletste met mijn broer, ..... ik van het zonnetje genoot.
A
omdat
B
terwijl
Slide 19 - Quizvraag
Maak van de 2 zinnen 1 lange zin met omdat of terwijl
Ik zwaai naar Lara. Ik fiets naar de tennis.
Slide 20 - Open vraag
Maak van de 2 zinnen 1 lange zin met omdat of terwijl
Ik juich. Ik heb gewonnen.
Slide 21 - Open vraag
ZELFSTANDIG WERKEN
Wat:
§10 Voegwoorden Opdracht 1 t/m 5
Hoe:
In je boek
Hulp:
Theorie op blz. 224
Tijd:
Tot 11:10 uur
Klaar:
Keuze: -Oefen De Brug Meestromen. -Maak hulpmiddelen voor jezelf (samenvatting of stappenplan). -Maak extra werkbladen zinsdelen.
Slide 22 - Tekstslide
Afsluiting
1. De plant is ziek en hij gaat bijna dood.
2. Truus is bang, omdat ze een spin ziet.
3. Tom is grappig, want hij vertelt vaak moppen.
4. Tanja is grappig, hoewel ze nooit moppen vertelt.
Slide 23 - Tekstslide
Ik kan voegwoorden herkennen, benoemen en gebruiken.