BS 1: Wat is gedrag

Wat is gedrag?
A
het maken van alle bewegingen van een mens of een dier.
B
alles wat een dier of mens doet, dus ook zweten en huilen.
C
alles wat een dier doet om zijn baasje het naar zijn zin te maken.
D
een respons
1 / 24
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat is gedrag?
A
het maken van alle bewegingen van een mens of een dier.
B
alles wat een dier of mens doet, dus ook zweten en huilen.
C
alles wat een dier doet om zijn baasje het naar zijn zin te maken.
D
een respons

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Quiz gedrag

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als je gedrag beschrijf dan doe je dit altijd objectief. Wat betekent objectief?
A
Je benoemt alleen de gebeurde feiten
B
Je geeft een mening ergens over
C
Je benoemt de feiten en je koppelt hier je eigen mening aan

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe omschrijven we OBJECTIEF het gedrag van de hond op de afbeelding?
A
De hond is blij
B
De hond is energiek
C
De hond ligt
D
De hond kwispelt met zijn staart

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een gedragsketen?
A
Serie handelingen in vaste volgorde
B
Gedrag dat altijd gebeurt

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is belangrijk bij gedrag bestuderen?
A
Objectief blijven
B
Gedrag interpreteren
C
Je mening geven over gedrag

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer spreken we van een gedragsketen?
A
Wanneer er willekeurige handelingen worden uitgevoerd.
B
Wanneer er een soort gedrag wordt laten zien.
C
Wanneer een serie handelingen in een vaste volgorde wordt uitgevoerd.
D
Wanneer een serie handelingen in willekeurige volgorde wordt uitgevoerd.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

gedragsketen
Een voorbeeld van een gedragsketen is paringsgedrag.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is paringsgedrag?
A
Gedrag om partner aan te trekken en te motiveren voor paring
B
Gedrag om partners te vermijden
C
Gedrag om voedsel te zoeken
D
Gedrag om te slapen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk type gedrag zag je in dit filmpje?
A
baltsgedrag
B
gedragsketen
C
territorium gedrag

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe wordt een objectieve beschrijving van de handelingen van een diersoort ook wel genoemd?
A
een protocol
B
een ethogram
C
een mening
D
een gedragsketen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de ratten op de afbeelding hiernaast.

Van welk gedrag is hier sprake?

A
agressief gedrag
B
paringsgedrag
C
sociaal gedrag
D
vluchtgedrag

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de chimpansees op de afbeelding hiernaast.

Van welk gedrag is hier sprake?

A
agressief gedrag
B
paringsgedrag
C
sociaal gedrag
D
vluchtgedrag

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de zilvermeeuwen op de afbeelding hiernaast. Het kopwippen van het vrouwtje is voor het mannetje een prikkel om voedsel op te braken.

Hoe noemen we zo'n handeling die als prikkel werkt voor een soortgenoot?

A
broedzorg
B
paringsgedrag
C
een signaal
D
een supranormale prikkel

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een pad die een vijand ziet, maakt zich dik en gaat omhoog op de poten staan.

Hoe noemen we dit gedrag?

A
baltsgedrag
B
imponeergedrag
C
overspronggedrag
D
territoriumgedrag

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een hond ligt in zijn mand te slapen. In de keuken wordt zijn eten klaargemaakt. De hond spitst zijn oren (1), springt op (2) en loopt naar de
keuken (3). Bij het zien van zijn eten begint hij te kwijlen (4).

Welke van de aangegeven gebeurtenissen behoren tot het gedrag van de hond?

A
Alleen de gebeurtenissen 1 en 3.
B
Alleen de gebeurtenissen 2 en 4.
C
Alleen de gebeurtenissen 1, 2 en 3.
D
De gebeurtenissen 1, 2, 3 en 4.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Scholeksters rollen eieren die uit het nest zijn gerold, terug in het nest. Bij onderzoek is gebleken dat zij grotere namaakeieren eerder in het nest rollen dan de eigen eieren . De
namaakeieren hebben hetzelfde kleurpatroon als de eigen eieren.
Naar aanleiding van deze gegevens worden de volgende beweringen gedaan.
1 Het grote namaakei is een sleutelprikkel voor het inrolgedrag, het normale ei niet.
2 Het grote namaakei is een motiverende factor voor het inrolgedrag, het eigen ei niet.

Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?

A
Alleen bewering 1.
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen zijn juist.
D
Geen van beide beweringen zijnjuist.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een koekoek legt een ei in het nest van een rietzanger. Als het ei uitkomt duwt het koekoeksjong de andere eieren uit het nest. De rietzanger voert het koekoeksjong vaker dan een eigen jong.

Is hier is sprake van een supranormale prikkel?
Zo ja, van welk dier is de supranormale prikkel dan afkomstig?
A
Ja, van de rietzanger
B
Ja, van een eigen jong van de rietzanger.
C
Ja, van het koekoeksjong.
D
Nee, er is geen supranormale prikkel.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De chimps hiernaast zijn bezig met het verzamelen van hun eten. Dat bestaat onder andere uit termieten die ze met behulp van een takje uit een termietenheuvel peuteren. Ze laten de termieten een einde op het takje lopen om ze vervolgens langs hun lippen af te vegen.

Op welke manier hebben de chimpansees geleerd dat dit een effectieve manier is om eten te verzamelen?

A
inprenting
B
gewenning
C
conditionering
D
imitatie

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bekend is dat beren goede vissers zijn. De zwarte beer op de foto hiernaast is opzoek naar een lekker hapje want hij heeft een vreselijke honger.

Hoe wordt de factor honger genoemd, die ervoor zorgt dat deze zwarte beer voedselzoekgedrag vertoont?

A
een inwendige prikkel
B
een uitwendige prikkel
C
een sleutelprikkel
D
een erfelijke factor

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee leerlingen doen een uitspraak over gedrag.
Sara zegt dat een kind dat ligt te slapen gedrag vertoont.
Ton zegt dat een koe die gras eet gedrag vertoont.

Wie heeft (hebben) gelijk?

A
Alleen Sara heeft gelijk.
B
Alleen Ton heeft gelijk.
C
Sara en Ton hebben allebei gelijk.
D
Sara en Ton hebben geen van beiden gelijk.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wordt het gedrag van mensen bepaald door erfelijke factoren?
En door leerprocessen?

A
Alleen door erfelijke factoren
B
Alleen door leerprocessen
C
Zowel door erfelijke factoren als door leerprocessen.
D
Niet door erfelijke factoren en ook niet door leerprocessen.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kees beweert dat de balts van de stekelbaars een opeenvolging van handelingen is, waarbij het effect van de ene handeling leidt tot een volgende handeling.
Mieke zegt dat hormonen tot een bepaald gedrag kunnen leiden.

Wie heeft of wie hebben er gelijk?

A
Alleen Kees heeft gelijk.
B
Alleen Mieke heeft gelijk.
C
Kees en Mieke hebben allebei gelijk.
D
Kees en Mieke hebben geen van beiden gelijk.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies