B1-B5 herhaling Thema 5: Planten

Welke bewering is waar?
A
houtvaten bevatten celkernen
B
de secundaire celwanden bevatten lignine
C
bastvaten bevatten geen dwarsverbanden
D
bastvaten bevatten celkernen
1 / 33
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welke bewering is waar?
A
houtvaten bevatten celkernen
B
de secundaire celwanden bevatten lignine
C
bastvaten bevatten geen dwarsverbanden
D
bastvaten bevatten celkernen

Slide 1 - Quizvraag

Welke bewering is waar?
A
uit cambium ontstaan meer houtcellen dan bastcellen
B
cambium zorgt voor primaire diktegroei
C
bastvaten zitten in de kern , houtvaten dicht bij de bast van de boom
D
hoe verder van de kern van de stam, des te ouder het hout

Slide 2 - Quizvraag

Vormt de buitenzijde van een plant en beschermt tegen waterverlies en infecties:
A
Vaatweefsel
B
Dekweefsel
C
Vulweefsel
D
Grondweefsel

Slide 3 - Quizvraag

Komt in alle organen van planten voor en bestaat voornamelijk uit transportvaten (hout- en bastvaten)
A
Dekweefsel
B
Vaatweefsel
C
Vulweefsel
D
Grondweefsel

Slide 4 - Quizvraag

Meristeem is...
A
de plek waar groei plaatsvindt
B
de plek waar fotosynthese plaatsvindt
C
de plek waar water wordt opgenomen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is cambium?
A
Een periode in de evolutie
B
Een cirkelvormige laag in bladeren
C
Een cirkelvormige laag in wortels

Slide 6 - Quizvraag

Houtvaten zijn voor
A
anorganische transport
B
organische transport
C
beiden
D
geen van beiden

Slide 7 - Quizvraag

Hoe groeit cambium?
1. naar binnen; 2. naar buiten; 3. naar opzij
A
alleen 1 is juist
B
alleen 2 is juist
C
alleen 3 is juist
D
alle drie zijn juist

Slide 8 - Quizvraag

Wat houdt een jaarring in?
A
licht voorjaarshout + donker zomerhout
B
donker voorjaarshout + licht herfsthout
C
licht voorjaarshout + donker herfsthout
D
donker zomerhout + licht herfsthout

Slide 9 - Quizvraag

Waar liggen de
nieuwste jaarringen?
1
2
A
Op locatie 1, aan de binnenkant van de stam
B
Op locatie 2, aan de buitenkant van de stam

Slide 10 - Quizvraag

Wordt door het verstoppen van de houtvaten het transport van water geremd? En wordt het transport van mineralen geremd?
A
Het transport van water en van mineralen wordt niet geremd.
B
Alleen het transport van water wordt geremd.
C
Alleen het transport van mineralen wordt geremd.
D
Zowel het transport van water als van mineralen wordt geremd.

Slide 11 - Quizvraag

Welk proces is geen belemmering voor de wateropname van een plant?
A
Een schimmelinfectie in de houtvaten
B
Gesloten huidmondjes
C
Doorgesneden bastvaten
D
Een hoge osmotische waarde in het grondwater

Slide 12 - Quizvraag

Water stroomt naar de centrale cilinder van de wortel want...
A
Ψ is daar hoger door hoge osm. waarde
B
Ψ is daar hoger door druk
C
Ψ is daar lager door hoge osm. waarde
D
Ψ is daar lager door druk

Slide 13 - Quizvraag

Waar in het bastvat moet de Ψ hoger zijn?
A
Bij de source (meestal blad)
B
Bij de sink (meestal de wortels)

Slide 14 - Quizvraag

Er komt strooizout in de berm terecht. Wat gebeurt er met de wateropname door de wortels van de bermplanten?
A
Groter want de Ψs van het grondwater stijgt.
B
Groter want de Ψs van het grondwater daalt
C
Kleiner want de Ψs van het grondwater stijgt
D
Kleiner want de Ψs van het grondwater daalt

Slide 15 - Quizvraag

heterotrofe organismen doen ook aan C-assimilatie
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quizvraag

Wat stelt 6 voor?
A
Fotosynthese
B
Aerobe dissimilatie
C
Anaerobe dissimilatie
D
Dode planten

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het substraat bij de dissimilatie?
A
Chloroplast
B
CO2
C
Glucose
D
planten, dieren, bacteriën en schimmels

Slide 18 - Quizvraag

Hoeveel zuurstof
produceert de
plant bij 4 lux?
A
200 ml/uur
B
400 ml/uur
C
600 ml/uur
D
800 ml/uur

Slide 19 - Quizvraag

Er staan twee rozenstruiken naast elkaar. Eén is rood, de ander is geel. Een bij vliegt eerst naar een rode roos en daarna, met stuifmeel van deze roos, naar een andere rode roos. Dit is:
A
Kruisbestuiving
B
Geen bestuiving
C
Zelfbestuiving

Slide 20 - Quizvraag

Een tweeslachtige bloem is:
A
een bloem met stamper en stempel
B
een bloem met meeldraad en stuifmeelkorrel
C
een bloem met stamper en eicel
D
een bloem met stamper en meeldraad

Slide 21 - Quizvraag


Bloemen bevatten nectarkliertjes
A
Windbloemen
B
Insectenbloemen

Slide 22 - Quizvraag

Bloemen hebben grote meeldraden en stempels die vaak buiten de bloem hangen
A
Windbloemen
B
Insectenbloemen

Slide 23 - Quizvraag

Bloemen hebben stempel en meeldraden in de bloem zitten
A
Windbloemen
B
Insectenbloemen

Slide 24 - Quizvraag

Bloemen hebben vaak felgekleurde kroonbladeren
A
Windbloemen
B
Insectenbloemen

Slide 25 - Quizvraag

Bloemen produceren licht stuifmeel
A
Windbloemen
B
Insectenbloemen

Slide 26 - Quizvraag

Bloemen hebben vaak groene, kleine kroonbladeren
A
Windbloemen
B
Insectenbloemen

Slide 27 - Quizvraag

Bloemen produceren veel stuifmeel
A
Windbloemen
B
Insectenbloemen

Slide 28 - Quizvraag

Bloemen zijn vaak geurend
A
Windbloemen
B
Insectenbloemen

Slide 29 - Quizvraag

Bloemen produceren ruw en kleverig stuifmeel
A
Windbloemen
B
Insectenbloemen

Slide 30 - Quizvraag

auxine wordt geproduceerd in...
A
topmeristeem in wortel en stengel
B
topmeristeem in wortel, stengel en okselknop
C
topmeristeem in stengel

Slide 31 - Quizvraag

De auxine concentratie is het hoogste aan de schaduwkant van de stengeltop
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Een wortel die in de grond groeit noemen we
A
positief fototroop, positief geotroop
B
negatief fototroop, negetief geotroop
C
positief fototroop, negatief fototroop
D
negatief fototroop, positief geotroop

Slide 33 - Quizvraag