2 herhalen

2 herhaling
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

2 herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Nakijken + controleren huiswerk
10 min
-Herhalen hoofdstuk 2
30 min
-Klassikaal oefenen
10 min
-Zelfstandig oefenen
25 min

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk controleren + nakijken
Open je schrift. 
Ga naar Google Classroom. 
In de map "Nederlands h1t" vind je een kopje met "Antwoorden". 
Daarin staan de antwoorden van vorige les.
Kijk je gemaakte opdrachten na. 


Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Ik weet alles van hoofdstuk 2. 
  • Ik weet wat ik voor TW2 kan verwachten. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een broodjeaapverhaal?

Slide 5 - Open vraag

Wat zijn verhalen?

Verhaal --> vertelsel van al dan niet verzonnen gebeurtenissen, met als doel vermaken, boeien of soms leren. 
Sterk verhaal --> een verhaal met zoveel erbij verzonnen, dat het niet meer geloofwaardig is.
Broodjeaapverhaal --> sensationele verhalen die vaak inspelen op angsten en vooroordelen van mensen, maar die toch echt zouden kunnen zijn gebeurd. 

Slide 6 - Tekstslide

Welke drie functies van verhalen ken je?

Slide 7 - Open vraag

Functies van verhalen

Wereld leren begrijpen. 
Levenslessen delen.
Verschillende soorten thema's. 

Slide 8 - Tekstslide

Tekstsoorten
Verhalende teksten
De schrijver wil je vermaken of tot nadenken aanzetten. Hij wil je als lezer meeslepen in het verhaal en je laten inleven in personages. Gevoelens en emoties spelen een belangrijke rol. Fantasie en fictie mogelijk. 
Roman, sprookje, sciencefiction, strip, gedicht, liedje, verhaal bij kampvuur. 
Informerende teksten
Gaat om feiten. Schrijver wil je betrouwbare informatie geven. 
Krantenberichten, schoolboek, werkstuk, gebruiksaanwijzing, uitnodiging, recept. 
Waarderende teksten
De schrijver geeft antwoord op wat hij ergens van vindt of wat hij erover kan denken. Het doel is om zijn oordeel te geven. Hij kan proberen de lezer te overtuigen van zijn mening, maar hij kan ook verkennen welke meningen er allemaal zijn of beschrijven hoe hij iets heeft ervaren. 
Boekrecensie, protest, discussie, debat. 

Slide 9 - Tekstslide

Lees onderstaande beginzin. Van welke tekstsoort vormen ze het begin?
"Beleef de dag van je leven in het vernieuwde tropische zwembad."

Slide 10 - Open vraag

Tekstsoort?
A
betoog
B
nieuwsbericht
C
artikel
D
oproep

Slide 11 - Quizvraag


Wat is de tekstsoort?
A
nieuwsbericht
B
advertentie
C
reclametekst
D
recept

Slide 12 - Quizvraag

Tekstsoort?
A
Beschouwing
B
Betoog
C
Uiteenzetting

Slide 13 - Quizvraag

Tekstdoelen
Vertelling
Delen van persoonlijke ervaringen en gebeurtenissen.
gesprek, dagboek, persoonlijk verslag, blog.
Verhaal
Vermaken of tot nadenken aanzetten door een verhaal te vertellen.
kort verhaal, fabel, mop, roman, sprookje, strip.
Verslag/rapport
Een zaak of verschijnsel beschrijven en ordenen.
werkstuk, verslag, logboek.
Procedure
Instructie geven en beschrijven hoe je iets moet doen.
gebruiksaanwijzing, recept, routebeschrijving, reglement.
Verklaring/uiteenzetting
Een verschijnsel of gebeurtenis verklaren en uitleggen.
lesboek, nieuwsbericht, historisch boek, werkstuk.
Oproep/verzoek
Activeren; anderen motiveren of verzoeken om iets te doen.
aankondiging, advertentie, reclametekst, sollicitatie, uitnodiging
Betoog
Overtuigen door een standpunt met argumenten te onderbouwen.
ingezonden brief, klachtenbrief, leus, protestbrief.
Recensie
Evalueren van een boek, film, toneelstuk......
blog, review, krantenartikel.
Beschouwing
Een onderwerp vanuit een of meer gezichtspunten bekijken.
column, discussie, essay.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen
D
activeren

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Instrueren

Slide 16 - Quizvraag

tekstdoel: activeren
tekstdoel: amuseren
tekstdoel: informeren
tekstdoel: instrueren
tekstdoel: overtuigen
De schrijver wil dat je iets te weten komt.
De schrijver wil dat je je vermaakt.
De schrijver wil dat je zijn mening  overneemt.
De schrijver wil dat je leert hoe je iets moet doen.
De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.

Slide 17 - Sleepvraag

Sleep de juiste tekstsoorten bij de juiste tekstdoelen.
tekstdoel informeren
tekstdoel overtuigen
tekstdoel amuseren
tekstdoel overhalen
tekstdoel instrueren
een nieuwsbericht over een schietpartij
recensie over mijn gelezen boek
een strip in de Donald Duck
een advertentie voor de nieuwste iPhone
spelhandleiding van UNO

Slide 18 - Sleepvraag

Onderwerp
Onderwerp --> waar de tekst over gaat in één woord. 
Vaak in de titel, afbeeldingen, inleiding en slot te vinden. 
Deelonderwerpen --> meerdere kanten van het onderwerp. 
Tussenkopjes geven deze aan. 
Hoofdgedachte --> het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp wil zeggen. 
Vaak in de titel, inleiding en slot. 
Staat vaak niet letterlijk in de tekst, moet zelf geformuleerd worden. 
Geeft antwoord op de vraag: wat is het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd?

Slide 19 - Tekstslide

Sleep naar de juiste plek
deelonderwerpen
onderwerp
hoofdgedachte

Slide 20 - Sleepvraag

Blauwe plekken
Geoefend met een leestekst. 

Slide 21 - Tekstslide

Woordenschat
Benadrukken - fiks - functie - heldendaad - inspelen op - kennelijk - magisch - medium/media - sensationeel - vermeend - divers - doneren - emotie - grofweg - oordeel - op de hoogte stellen - roman - strubbeling - tussen de bedrijven door - verschijningsvorm - activeren - actueel - evalueren - gezichtspunt - historisch - instrueren - motiveren - primitief - service - verklaren - aandikken - aankondigen - achterklap - afbakenen - bejubelen - egocentrisch - in een kwaad daglicht stellen - mythe - reputatie - vrijgevig - achterbaks - bespreekbaar - bijfiguur - fragment - mishandeling - realistisch - sluik - slachtoffer - snauwen - verwijten. 

Slide 22 - Tekstslide

Oefeningen
Wie?
Zelfstandig.
Wat?
Hoofdstuk 2, alle niet gemaakte opdrachten / drillsteroefeningen. 
Hoe?
Oefenboek/handboek/digitale methode. 

Hulp?
Docent.
Tijd?
Tot 9:45.
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Leren TW2.

Slide 23 - Tekstslide

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Ik weet hoe ik de betekenis van woorden kan achterhalen.

Ik kan zelf de betekenis van een woord bedenken of uit de zin afleiden. 
Ik kan een gegeven betekenis aan een woord koppelen.
Ik kan zelf nieuwe zinnen maken waaruit de betekenis van woorden blijkt.

Slide 24 - Sleepvraag