In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Cursus Spelling
§ 1 Hoofdletters en leestekens
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoel
Je leert hoofdletters en leestekens op de juiste manier gebruiken.
Slide 2 - Tekstslide
Je gebruikt hoofdletters en leestekens om een tekst beter leesbaar te maken.
Slide 3 - Tekstslide
uil verdraait nek en moet naar de fysio er komt een uil bij de dokter en zegt ik kan mijn kop niet meer draaien oké dat laatste is natuurlijk niet echt gebeurd maar in rotterdam wordt wel een uil behandeld voor een verdraaide nek een paar weken geleden kwam de uil bij de vogel-opvang terecht het dier hield zijn kop scheef en kon deze niet terugdraaien een draainek wordt dat genoemd ook mensen en andere dieren kunnen er last van hebben.fysiotherapie de opvang kon het dier niet goed helpen en schakelde een dier-fysiotherapeut in de uil krijgt nu regelmatig fysiotherapie en laserbehandelingen ook wordt zijn nekje elke dag gemasseerd
Slide 4 - Tekstslide
Uil verdraait nek en moet naar de fysio
Er komt een uil bij de dokter en zegt: Ik kan mijn kop niet meer draaien." Oké, dat laatste is natuurlijk niet echt gebeurd. Maar in Rotterdam wordt wel een uil behandeld voor een verdraaide nek.
Een paar weken geleden kwam de uil bij de vogel-opvang terecht. Het dier hield zijn kop scheef en kon deze niet terugdraaien. Een draainek wordt dat genoemd. Ook mensen en andere dieren kunnen er last van hebben.
Fysiotherapie
De opvang kon het dier niet goed helpen en schakelde een dier-fysiotherapeut in. De uil krijgt nu regelmatig fysiotherapie en laserbehandelingen. Ook wordt zijn nekje elke dag gemasseerd.
Slide 5 - Tekstslide
Wat ga je doen?
Cursus Spelling - 1 en 2
Slide 6 - Tekstslide
Cursus Spelling
§ 2 Leestekens: punt, uitroepteken, vraagteken
Slide 7 - Tekstslide
Leerdoel
Je leert punten, uitroeptekens en vraagtekens op de juiste manier gebruiken.
Slide 8 - Tekstslide
Zo gebruik je leestekens
Eindig een gewone zin met een punt (.): Ik eet geen vlees.
Eindig een vragende zin met een vraagteken (?): Ken je het verhaal van De grijze jager?
Eindig een uitroep (bijvoorbeeld van verbazing of woede) met een uitroepteken (!): Wat een goed idee!
Let op: gebruik nooit twee van deze leestekens na elkaar.
Slide 9 - Tekstslide
Voeg leestekens en hoofdletters toe aan de zin.
Slide 10 - Tekstslide
lewi snoept graag chocolade
Slide 11 - Open vraag
let op waarschuwde tamara nog
Slide 12 - Open vraag
meneer giovanni de heer is aanwezig
Slide 13 - Open vraag
houd jij ook van senna
Slide 14 - Open vraag
anouk maakt de lekkerste cake echt waar
Slide 15 - Open vraag
Wat ga je doen?
Maak de planning:
Cursus Spelling - § 2
Slide 16 - Tekstslide
Ik heb het leerdoel behaald: Je leert hoofdletters en leestekens op de juiste manier gebruiken.
😒🙁😐🙂😃
Slide 17 - Poll
Cursus Spelling
§ 4 Meervouden
Slide 18 - Tekstslide
Leerdoel
Je leert meervouden spellen.
Slide 19 - Tekstslide
Hoe maak je van het woord 'stoel' meervoud?
Slide 20 - Open vraag
Zo maak je een meervoud
Je maakt van een zelfstandig naamwoord meestal een meervoud door -en of -s achter het woord te zetten:
vriend → vrienden
schrift → schriften
kerel → kerels
wielrenner → wielrenners
Slide 21 - Tekstslide
Wat is het meervoud van het woord 'brief'?
Slide 22 - Open vraag
Aanpassen?
een -f- in een -v- veranderen: brief → brieven; hof → hoven.
een -s- in een -z- veranderen: gans → ganzen; paleis → paleizen.
de laatste letter (medeklinker) verdubbelen: jas → jassen; pit → pitten.
een a, e, o of u (klinker) weghalen: muur → muren; heer → heren
Slide 23 - Tekstslide
Test(en)
Slide 24 - Tekstslide
meervoud
A
kroketten
B
kroketen
Slide 25 - Quizvraag
Wat is het meervoud?
A
pannenkoek
B
pannenkoeken
C
koekenpannen
D
koekenpanen
Slide 26 - Quizvraag
Meervoud
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's
Slide 27 - Quizvraag
Meervoud
A
garages
B
garage's
Slide 28 - Quizvraag
Meervoud
A
taxis
B
taxi's
C
taxies
D
taxie's
Slide 29 - Quizvraag
meervouden
Wat is het meervoud van idee?
A
idees
B
ideeen
C
ideeën
D
ideën
Slide 30 - Quizvraag
Wat is het meervoud van...
kers
Slide 31 - Woordweb
Wat is het meervoud van...
oma
Slide 32 - Woordweb
Wat is het meervoud van...
attractie
Slide 33 - Woordweb
Wat ga je doen?
§ 4 Meervouden opdracht 1 t/m 8
Cursus 7 Spelling
Slide 34 - Tekstslide
Ik heb het leerdoel behaald: Je leert meervouden spellen.
😒🙁😐🙂😃
Slide 35 - Poll
Wat wil ik nog leren/weten/oefenen?
Slide 36 - Open vraag
Cursus Spelling
§ 5 Verkleinwoorden
Slide 37 - Tekstslide
Leerdoel
Je leert over verkleinwoorden.
Slide 38 - Tekstslide
Verkleinwoord. Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje
Slide 39 - Quizvraag
Wat is het verkleinwoord van museum?
A
musea
B
museumpje
C
museumtje
D
museum'pje
Slide 40 - Quizvraag
Een verkleinwoord is altijd een ..... ?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord
Slide 41 - Quizvraag
Wat is het verkleinwoord van: cola?
A
colaatje
B
cola'tje
C
cola-tje
Slide 42 - Quizvraag
Verkleinwoorden
A
woningkje
B
woninkje
Slide 43 - Quizvraag
Wat ga je doen?
§ 5 Verkleinwoorden
Cursus 7 Spelling
Slide 44 - Tekstslide
Ik heb het leerdoel behaald: Je leert over verkleinwoorden.