In this lesson I will give you various tips for performing as best you can on your English Exams!
Slide 2 - Tekstslide
first lesson
1B
BOOK (p. 10 - 15)
* 3, 4, 5 and 6 (text) * 7 (vocabulary)
* 9 and 10 (grammar)
* 8 (puzzle) is optional
TIP 1:
Het is handig om een beetje te weten over de belangrijkste landen waar Engels wordt gesproken (VS en Groot Brittanië). In teams staat een document waar een korte samenvatting in staat maar je kunt natuurlijk ook eens een filmpje opzoeken op youtube (bijv. "The USA in 5 minutes").
Slide 3 - Tekstslide
first lesson
1B
BOOK (p. 10 - 15)
* 3, 4, 5 and 6 (text) * 7 (vocabulary)
* 9 and 10 (grammar)
* 8 (puzzle) is optional
TIP 2:
Het is handig om te kijken waar de examentekst uit afkomstig is (dit staat bijna altijd onderaan). Je weet dan alvast een beetje wat je kunt verwachten. Zo is de Britse krant The Sun een tabloid, waarin vooral aandacht is voor sport, beroemdheden en misdaad maar de Times is een zogenaamde kwaliteitskrant, die vooral aandacht besteed aan het serieuze nieuws en de politiek.
Slide 4 - Tekstslide
first lesson
1B
BOOK (p. 10 - 15)
* 3, 4, 5 and 6 (text) * 7 (vocabulary)
* 9 and 10 (grammar)
* 8 (puzzle) is optional
TIP 3:
Om het examen succesvol te maken heb je verschillende leesstrategieën nodig:
a) voorspellen
b) skimmen (vooral handig bij gatenteksten)
c) voorkennis gebruiken
d) de structuur van de tekst ontdekken en gebruiken
e) scannen
f) gedetailleerd lezen
g) woordbetekenissen afleiden of raden
Slide 5 - Tekstslide
first lesson
1B
BOOK (p. 10 - 15)
* 3, 4, 5 and 6 (text) * 7 (vocabulary)
* 9 and 10 (grammar)
* 8 (puzzle) is optional
TIP 4:
Om het examen succesvol te maken is het handig als je veel signaalwoorden kent. Signaalwoorden zijn woorden in een tekst die een verband aangeven. Dat kan een verband tussen (delen van) zinnen zijn of tussen alinea’s. Ze geven je informatie over hoe een tekst of tekstgedeelte is opgebouwd. In het boekje (teams) zijn de signaalwoorden ingedeeld in verschillende categorieën: opsomming, reden/verklaring, relativering/beperking, samenvatting/conclusie, tegenstelling en voorwaarde. Een aantal signaalwoorden wordt in het boekje met een voorbeeld verduidelijkt.
Slide 6 - Tekstslide
first lesson
1B
BOOK (p. 10 - 15)
* 3, 4, 5 and 6 (text) * 7 (vocabulary)
* 9 and 10 (grammar)
* 8 (puzzle) is optional
TIP 5:
Omgaan met moeilijke woorden:
Ga alleen op zoek naar de betekenis van een woord als je denkt dat je dat woord absoluut moet kennen. Bijvoorbeeld als een woord regelmatig voorkomt in een (lange) tekst, als het een kernwoord is in een vraag of alternatief of als je een vraag anders niet kunt beantwoorden. In het boekje staat een aantal veel voorkomende woorden en uitdrukkingen in de vraagstelling, deze kun je uit je hoofd leren!
Slide 7 - Tekstslide
first lesson
1B
BOOK (p. 10 - 15)
* 3, 4, 5 and 6 (text) * 7 (vocabulary)
* 9 and 10 (grammar)
* 8 (puzzle) is optional
TIP 6:
Omgaan met moeilijke woorden (deel 2)
Stel dat je een moeilijk woord tegenkomt in een tekst, waarvan je de betekenis echt nodig hebt. Hoe kun je dan dat woord begrijpen zonder woordenboek? Hiervoor staat een oefening in het boekje!
Slide 8 - Tekstslide
first lesson
1B
BOOK (p. 10 - 15)
* 3, 4, 5 and 6 (text) * 7 (vocabulary)
* 9 and 10 (grammar)
* 8 (puzzle) is optional
TIP 7:
Het antwoord staat ALTIJD in de tekst!
De allerbelangrijkste regel is dat het juiste antwoord altijd in de tekst terug te vinden moet zijn. Ga dus niet zelf raden, ook al lijkt het antwoord niet fout. Als bijvoorbeeld in het antwoord staat “te veel friet eten is ongezond”, is dat antwoord natuurlijk waar. Maar als hierover niets in de tekst staat is het antwoord toch fout.
Slide 9 - Tekstslide
first lesson
1B
BOOK (p. 10 - 15)
* 3, 4, 5 and 6 (text) * 7 (vocabulary)
* 9 and 10 (grammar)
* 8 (puzzle) is optional
TIP 8:
Het kiezen van het juiste antwoord.
Bij een vierkeuzevraag zijn vrijwel altijd twee alternatieven volkomen onzin zijn. Deze onzinnige alternatieven kun je moeiteloos vinden. Het komt er dus vaak op neer dat je kiest uit twee alternatieven in plaats van vier. Soms moet je een antwoord kiezen dat “minst slecht” is. Als je erg twijfelt, vul dan wel een antwoord in en zet een tekentje in de kantlijn zodat je er later eventueel nog naar kunt kijken.
Slide 10 - Tekstslide
first lesson
1B
BOOK (p. 10 - 15)
* 3, 4, 5 and 6 (text) * 7 (vocabulary)
* 9 and 10 (grammar)
* 8 (puzzle) is optional
TIP 9:
Steeds maar hetzelfde antwoord.
Stel dat je vijf keer achter elkaar dezelfde letter als antwoord moet invullen. Kan dat? Het antwoord is JA!!! Een meerkeuzevraag bestaat uit een vraag en drie of meer mogelijke antwoorden. Deze antwoorden worden alternatieven genoemd. De makers van examenteksten zetten de alternatieven altijd in alfabetische volgorde. Vandaar dat het best wel eens kan voorkomen dat je een aantal malen hetzelfde antwoord (bijvoorbeeld A) moet invullen.
Slide 11 - Tekstslide
first lesson
1B
BOOK (p. 10 - 15)
* 3, 4, 5 and 6 (text) * 7 (vocabulary)
* 9 and 10 (grammar)
* 8 (puzzle) is optional
TIP 10:
Een andere manier van kiezen.
Eigenlijk zou dit tip 1 moeten zijn!
Als je de alternatieven bedekt, hou je alleen de vraag over. Probeer nu zelf eens de vraag te beantwoorden door goed naar de tekst of alinea te kijken. Probeer het antwoord op de vraag in je eigen woorden te formuleren en vergelijk hierna jouw antwoord met de alternatieven die je bedekt had.
Slide 12 - Tekstslide
first lesson
1B
BOOK (p. 10 - 15)
* 3, 4, 5 and 6 (text) * 7 (vocabulary)
* 9 and 10 (grammar)
* 8 (puzzle) is optional
TIP 11:
Een van de alternatieven staat letterlijk in de tekst.
Dat gebeurt dus NOOIT!!! Als je vindt dat het antwoord wel heel erg lijkt op wat er in de tekst staat, pas dan op! Want er is in dat geval een woordje – hoe klein dan ook – aan toegevoegd of juist weggehaald in dat antwoord, zodat je iets heel anders krijgt dan in de tekst staat.