Woordenboekgebruik Duits

Woordenschat en woordenboek
Hoe gebruik je het woordenboek op het examen of voor een leestoets?
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordenschat en woordenboek
Hoe gebruik je het woordenboek op het examen of voor een leestoets?

Slide 1 - Tekstslide

Woordenboek Duits-Nederlands
Gebruik je woordenboek zo min mogelijk: 
je hebt maar 2-3 minuten per vraag en opzoeken kost veel tijd!

Slide 2 - Tekstslide

Probeer het eerst zonder woordenboek!
Heb je het woord écht nodig!?

Laat het anders gewoon zitten.

Slide 3 - Tekstslide

Probeer het eerst zonder woordenboek
Kun je de betekenis raden .....
  • als je de hele zin leest?
  • als je het woord opknipt?
  • als je het in je hoofd "hardop" uitspreekt?

                          
 

Slide 4 - Tekstslide

Toch een woordenboek:
lange woorden!
  • Spreek het woord "hardop in je hoofd" uit
  • Knip het woord in stukjes.
  • Welk deel ken je al?
  • Welk deel moet je nog opzoeken?

Slide 5 - Tekstslide

Uit welke twee woorden bestaat het woordje: Sommerende?
(Tip: Zeg het hardop in je hoofd)

Slide 6 - Open vraag

Wat betekent Sommerende volgens jou?

Slide 7 - Open vraag

Uit welke twee woorden bestaat het woord; Waschmaschinenschlauch?

Slide 8 - Open vraag

Welk woord zoek je dus op?

Slide 9 - Open vraag

Schlauch=slang
Waschmaschinenschlauch=wasmachineslang

Slide 10 - Tekstslide

Uit welke twee woorden bestaat het woord: Impfausweis?

Slide 11 - Open vraag

impfen=inenten/Ausweis=bewijs
Impfausweis=inentingsbewijs

Slide 12 - Tekstslide

Uit welke twee woorden bestaat het woord: Umzugskarton?

Slide 13 - Open vraag

Umzug=verhuizing
Umzugkarton=verhuisdoos

Slide 14 - Tekstslide

Toch een woordenboek: let op! meerdere betekenissen
Ball 
bal, bijvoorbeeld voetbal
bal, feest met baljurken
  • Bepaal altijd van te voren het onderwerp van de tekst. 
  • Lees de zin waar het woord in staat goed.
  • Neem nooit de eerste betekenis uit het woordenboek en     check altijd of de betekenis in de zin past

Slide 15 - Tekstslide

Toch een woordenboek: werkwoorden!!
Ga op zoek naar het hele werkwoord:

1. verander een letter:  sprangen - springen
2. ge- weghalen: abgeholt - abholen
3. zu weghalen: mitzuteilen - mitteilen
4. woord verderop in de zin: hört... auf - aufhören

Slide 16 - Tekstslide

Handig gebruik: werkwoorden
In het woordenboek staan alleen de 'hele werkwoorden'.
Voorbeeld: registrieren, laufen, radfahren.
Als er in de tekst staat: Mein Onkel fährt gerne Rad, dann moet je dus weten dat fährt Rad van het werkwoord radfahren komt. Pas dan kun je de betekenis opzoeken.

Dit gaan we oefenen

Slide 17 - Tekstslide

Geef hieronder het hele werkwoord
Ich suche das auf.

Slide 18 - Open vraag

Geef het hele werkwoord:
Wir machen beim Fest mit.

Slide 19 - Open vraag

Geef het hele werkwoord:
Er kontrolliert die Antwort.

Slide 20 - Open vraag

Handig gebruik: zelfstandig naamwoord

Van een zelfstandig naamwoord staat alleen het enkelvoud in het woordenboek. Woorden die in het meervoud staan moet je dus terug kunnen brengen naar het enkelvoud.

Dit gaan we oefenen.

Slide 21 - Tekstslide

Geef het enkelvoud van:
Fahrräder

Slide 22 - Open vraag

Geef het enkelvoud van:
Häuser

Slide 23 - Open vraag

Geef het enkelvoud van:
Freundinnen

Slide 24 - Open vraag

Welke woord is het zelfstandig naamwoord?
A
Freund
B
reagieren
C
gelesen
D
schöne

Slide 25 - Quizvraag

Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
super
B
helfen
C
Radfahren
D
ist

Slide 26 - Quizvraag

Handig gebruik: voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord staat niet in het woordenboek. Je moet zelf kunnen zien van welk werkwoord het komt.
Er zijn twee soorten:
Het regelmatige voltooide deelwoord: ge-stam +t Voorbeeld: gemacht, met de stam mach, het werkwoord is dus machen en dat kun je opzoeken. We gaan even oefenen.

Slide 27 - Tekstslide

Kies het werkwoord bij het voltooid deelwoord: getauscht

Slide 28 - Open vraag

Wat betekent 'tauschen' (Er tauscht seinen Kugelschreiber gegen einen Bleistift)

Slide 29 - Open vraag

Kies het werkwoord bij het voltooid deelwoord: getauft

Slide 30 - Open vraag

Zoek de betekenis op van 'taufen'

Slide 31 - Open vraag

Wat betekenen de woorden?
Kaninchenzüchterverein
Elternparkplätze
Lebensmittelretter-Urkunde
Felgenbremse

Slide 32 - Tekstslide