betrekkelijk voornaamwoord

Betrekkelijk voornaamwoord
Kies in de volgende zinnen het passende betrekkelijk voornaamwoord.

Let daarbij op het volgende:
- het geslacht en getal is gelijk aan het antecedent
- de naamval is afhankelijk van de functie in de bijzin

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Betrekkelijk voornaamwoord
Kies in de volgende zinnen het passende betrekkelijk voornaamwoord.

Let daarbij op het volgende:
- het geslacht en getal is gelijk aan het antecedent
- de naamval is afhankelijk van de functie in de bijzin

Slide 1 - Tekstslide

Ἔχαιρε τῇ θεῷ ... ὁμοία νεανίᾳ ἦν
A
B
C
ἧς
D
ἅς

Slide 2 - Quizvraag

Ἄφρων σὺ εἶ, ...τὴν πατρίδα οὐκ ἀνεγίγνωσκες
A
B
ὅς
C
ἧς
D
ἅς

Slide 3 - Quizvraag

Τὰ ἔπη, ... Ὀδησσεὺς εἶπεν, ψεύδη ἦν
A
B
C
ἧς
D
ἅς

Slide 4 - Quizvraag

Αἱ νῆες, ἑφ' ... οἱ ναῦται ἔπλεον, ταχεῖαι ἦσαν
A
αἷ
B
C
αἷς
D
ἅς

Slide 5 - Quizvraag

Ἥδε ἡ πόλις, ἐν ... πάλαι ᾠκοῦμεν, ἀπώλετο
A
αἷ
B
C
αἷς
D
ἧς

Slide 6 - Quizvraag

Οἱ ξένοι, ... αἱ γυναίκες διαλέγονται, αὐτὰς ἀπατῶσιν.
A
αἷ
B
C
αἷς
D
οἷς

Slide 7 - Quizvraag

Οἱ πόδες, ... ἡ Εὐρύκλεια ἥπτετο, τοῦ δεσπότου ἦσαν
A
ὧν
B
C
οἶ
D
οἷς

Slide 8 - Quizvraag

Ὁ οἶνος, ... ἀεὶ πίνομεν, ἡδύς ἐστιν
A
ὧν
B
C
ὅν
D
ὅς

Slide 9 - Quizvraag

Betrekkelijk voornaamwoord
Kies voor de volgende zinnen de juiste vertaling.

Slide 10 - Tekstslide

Ἔχαιρε τῇ θεῷ, ἥ ὁμοία νεανίᾳ ἦν
A
Hij verheugde zich over de god, die gelijk was aan een jongeman
B
Hij verheugde zich over de godin, die gelijk was aan een jongeman
C
De god, die gelijk was aan een jongeman, was blij
D
De godin, die gelijk was aan een jongeman, was blij

Slide 11 - Quizvraag

Ἄφρων σὺ εἶ, ὅς τὴν πατρίδα οὐκ ἀνεγίγνωσκες
A
Jij bent dom (jij), die je vaderland niet herkende.
B
Jij bent dom (jij), die je vader niet herkende.
C
Jij bent dom (jij), die door je vader werd herkend.
D
Jouw vader, die jou niet herkende, is dom.

Slide 12 - Quizvraag

Τὰ ἔπη, ἅ Ὀδησσεὺς εἶπεν, ψεύδη ἦν
A
Odysseus zei woorden, die leugenachtig waren.
B
Het verhaal, dat Odysseus vertelde, was geen leugen
C
ἧς
D
De woorden die Odysseus zei, waren leugens

Slide 13 - Quizvraag

Τὰ ἔπη, ἅ Ὀδησσεὺς εἶπεν, ψεύδη ἦν
A
Odysseus zei woorden, die leugenachtig waren.
B
Odysseus vertelde een verhaal, dat niet waar was
C
De woorden die Odysseus zei, waren leugens
D
Het verhaal, dat Odysseus vertelde, was niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Αἱ νῆες, ἑφ' αἷς οἱ ναῦται ἔπλεον, ταχεῖαι ἦσαν
A
De matrozen voeren op het schip dat snel was
B
De matrozen voeren op de schepen, die snel waren
C
Het schip waarop de matrozen voeren, was snel
D
De schepen waarop de matrozen voeren, waren snel

Slide 15 - Quizvraag

Ἥδε ἡ πόλις, ἐν ᾗ πάλαι ᾠκοῦμεν, ἀπώλετο
A
Deze stad, die heel oud was, ging te gronde
B
Deze stad waarin wij vroeger woonden, ging te gronde
C
De stad, die te gronde ging, was heel oud
D
Wij woonden in de stad, die te gronde ging

Slide 16 - Quizvraag

Οἱ ξένοι, οἷς αἱ γυναίκες διαλέγονται, αὐτὰς ἀπατῶσιν.
A
De vreemdelingen met wie de vrouwen spreken, bedriegen hen
B
De vreemdelingen, die met de vrouwen spreken, bedriegen hen
C
De vreemdelingen, die hen bedriegen, spreken met de vrouwen spreken
D
De vrouwen bedriegen de vreemdelingen, met wie zij spreken

Slide 17 - Quizvraag

Οἱ πόδες, ὧν ἡ Εὐρύκλεια ἥπτετο, τοῦ δεσπότου ἦσαν
A
De voeten waren van de meester, die Eurykleia volgde
B
De voeten die Eurykleia aanraakte, waren van haar meester
C
Eurykleia volgde de meester, van wie de voeten waren
D
Eurykleia raakt de voeten aan, die van de meester waren

Slide 18 - Quizvraag

Ὁ οἶνος, ὅν ἀεὶ πίνομεν, ἡδύς ἐστιν
A
De wijn die wij altijd drinken, is lekker
B
Wij vinden die wijn, die wij drinken, altijd lekker
C
Wij drinken altijd wijn, die lekker is
D
Wij vinden het lekker om altijd wijn te drinken

Slide 19 - Quizvraag