H4_hh_formuleerfouten

Taalverzorging - herhaling


4 havo
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging - herhaling


4 havo

Slide 1 - Tekstslide

Planning deze les
  • theorie Formuleren
  • oefenen formuleren
  • aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Theorie formuleren (1)
  • dubbele ontkenning
  • foutief pleonasme
  • foutieve tautologie
  • contaminatie
  • storende woordherhaling

Slide 3 - Tekstslide

1.1 Dubbele ontkenning
  • Werkwoord met ontkennend karakter (voorkomen, misbruiken, verbieden, weerhouden, nalaten) met een extra ontkenning.
  • De regering raadt ons af het land Japan voorlopig niet te bezoeken.
  • Oplossing: verwijder de losse ontkenning



Slide 4 - Tekstslide

1.2 Pleonasme
  • Een deel van de betekenis van een woord/woordgroep wordt nog eens door een ander woord uitgedrukt (meestal andere woordsoort).

  • In je betoog zijn sommige bronnen letterlijk geciteerd.
  • Oplossing: verwijder het woord dat de betekenis/eigenschap herhaalt



Slide 5 - Tekstslide

1.3 Tautologie
  • Twee keer hetzelfde zeggen met verschillende woorden (synoniemen) van dezelfde woordsoort
 
  • Misschien ben jij wellicht ook geïnteresseerd?
  • Oplossing: verwijder een van de synoniemen



Slide 6 - Tekstslide

1.4 Contaminatie
  • Twee woorden/uitdrukkingen worden gemengd.
  • uitprinten -->
  • overnieuw -->
  • nachecken -->
  • omhoog stijgen -->
  • zich irriteren aan -->
  • Oplossing: verwijder een van beide woorden/uitdrukkingen

Slide 7 - Tekstslide

1.5 Storende woordherhaling
  • Je gebruikt steeds hetzelfde woord(en)

  • Als je dat vindt, moet je dat zelf maar weten, want dat is je eigen verantwoordelijkheid.
  • Oplossing: verander een aantal woorden
  • Als je dat vindt, moet je het zelf maar weten, want het is je eigen verantwoordelijkheid.




Slide 8 - Tekstslide

Oefenen

Slide 9 - Tekstslide

Misschien dat ze er wellicht nog achter komen.
A
tautologie
B
pleonasme
C
contaminatie

Slide 10 - Quizvraag

‘Boontje komt om zijn loontje’ is een vaste standaarduitdrukking van hem.
A
Tautologie
B
Pleonasme
C
Contaminatie

Slide 11 - Quizvraag

H4E behoort tot een van de weinige klassen die gezellig is.
A
pleonasme
B
tautologie
C
contaminatie

Slide 12 - Quizvraag

De nieuwe PS5 kost duur.
A
Tautologie
B
Pleonasme
C
Contaminatie

Slide 13 - Quizvraag

De gele zonnebloemen maken de kamer veel gezelliger.
A
pleonasme
B
personificatie
C
tautologie

Slide 14 - Quizvraag

Benoem de fout en verbeter de zin:
De extreem lage rente ontmoedigt veel trouwe spaarders om niet langer geld op de bank te zetten, maar te beleggen in veilige obligaties.

Slide 15 - Open vraag

Benoem de fouten en verbeter de zin:
Plotseling zakte tijdens de derde set het te strak gespannen volleybalnet ineens naar beneden, waardoor de wedstrijd enige tijd onderbroken moest worden.

Slide 16 - Open vraag

Benoem de fout en verbeter de zin:
Wij zijn bereid uw product een aantal maanden te proberen, onder de voorwaarde dat achteraf een evaluatie zal plaatsvinden.

Slide 17 - Open vraag

Theorie formuleren (2)
  • congruentiefout
  • verwijsfout
  • foutieve samentrekking
  • geen symmetrie
  • losstaand zinsgedeelte

Slide 18 - Tekstslide

2.1 Congruentiefout
  • Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm. Als het tegenovergestelde het geval is, dan heet dat ‘incongruentie’.
     
  • Het grootste gedeelte van de leerlingen (enkelvoud) hebben een telefoon.

  • Oplossing?
  • hebben = heeft



Slide 19 - Tekstslide

2.1 Incongruentie
  • Incongruentie ontstaat vaak:

  • Als het OND meervoudig lijkt, maar enkelvoudig is  (de media heeft/hebben)
  • Als PV en OND ver uit elkaar staan
  • Als een MV voor het OND wordt aangezien

Slide 20 - Tekstslide

2.2 Verwijsfout
  • Het verkeerde verwijswoord wordt gebruikt/onduidelijk verwijzen.

Verwijswoord =
  • een woord dat vooruit of terug wijst naar een woord verderop of naar een eerder genoemd woord.
Noemwoord =
  • een woord, woordgroep of zin waarop het verwijswoord terugslaat

Slide 21 - Tekstslide

Verschillende verwijswoorden
1. hij/zij/ze; hem/haar; zijn/haar:
  • mannelijke woorden – de-woorden – (m) – hij/zijn/hem
  • vrouwelijke woorden – de-woorden – (v) – zij/ze/haar
  • onzijdige woorden – het-woorden – (o) – het/zijn

2. die/dat; deze/dit:
  • de-woorden – die/deze
  • het-woorden – dat/dit

Slide 22 - Tekstslide

Verschillende verwijswoorden
3. hen/hun:
  • hen als lijdend voorwerp (lv)                                                                                                Ik neem hen mee naar het museum

  • hen na een voorzetsel                                                                                                        Aan hen geef ik toestemming om…

  • hun als meewerkend voorwerp (mv)                                                                               Ik geef hun toestemming om…


Slide 23 - Tekstslide

Verschillende verwijswoorden
3. hen/hun:
  • hun NOOIT als onderwerp (ow)                                                                                   Hun zitten de hele tijd te kletsen. = fout
  • een verzameling personen is nooit meervoud                                                   Deze groep leerlingen is haar boek vergeten.



Slide 24 - Tekstslide

Verschillende verwijswoorden
4. dat/wat
* dat – het-woord
* wat – 
  • onbepaald vnw. (alles, iets, niets, het enige)                                                             Iets wat ik belangrijk vind, is… 
  • overtreffende trap                                                                                                                 Het leukste wat ik meemaakte, was… 
  • een hele zin                                                                                                                              Het regende de hele dag, wat erg vervelend was. 




Slide 25 - Tekstslide

Verschillende verwijswoorden
5. wie/waar
wie – bij personen 
  • de man op wie ik wacht
  • de vrouw met wie ik samenwerk
* waar – bij zaken
  •  de vakantie waarop ik mij verheugde
  •  het mes waarmee ik mijn brood smeer





Slide 26 - Tekstslide

Verschillende verwijswoorden
5. wie/waar
wie – bij personen 
  • de man op wie ik wacht
  • de vrouw met wie ik samenwerk
* waar – bij zaken
  • de vakantie waarop ik mij verheugde
  • het mes waarmee ik mijn brood smeer





Slide 27 - Tekstslide

Onduidelijk verwijzen
Onduidelijk Verwijzen:
  • Geen normwoord  –
    het woord waarnaar verwezen wordt, staat niet in de tekst. Bijvoorbeeld:
  • Aaf en Ben hebben deze chaos veroorzaakt.
  • Onduidelijk wat het juiste noemwoord is  –  meerdere noemwoorden zijn mogelijk. Bijvoorbeeld: 
  • De gymleraar vroeg aan Kees of hij de bal uit de bosjes wilde halen die hij er zojuist had ingeschopt. 

Slide 28 - Tekstslide

2.3 Foutieve samentrekking
  • Je laat een eerder genoemd woord(groep) weg terwijl dat niet mag.

  • Hakim reisde naar Italië en (Hakim) bezocht Rome en Florence.

  • Samentrekking komt voor:
  • • bij woorddelen: in voor- en tegenspoed
  • • bij woorden: dure (…) en goedkope kleren
  • • bij zinsdelen [Elsie studeert in Groningen] en [Marriëtte (…) in Amsterdam.]

Slide 29 - Tekstslide

2.3 Foutieve samentrekking
Samentrekking mag alleen als:
betekenis hetzelfde is
• De jongen smeerde een boterham met pindakaas en smeerde hem daarna snel naar buiten.      (= niet dezelfde betekenis)
getal hetzelfde is (enkelvoud/meervoud)
• Buiten de stad wordt een squashcentrum gebouwd en (…) zeven tennisbanen aangelegd.           (= niet hetzelfde getal)
grammaticale functie hetzelfde is (zinsdeel)
• Denise (OND) is mijn beste vriendin, maar (…) (MV) vertel ik toch niet al mijn geheimen.                   (= niet dezelfde grammaticale functie)


Slide 30 - Tekstslide

2.3 Foutieve samentrekking
Samentrekking mag alleen als:
betekenis hetzelfde is
• De jongen smeerde een boterham met pindakaas en smeerde hem daarna snel naar buiten.      (= niet dezelfde betekenis)
getal hetzelfde is (enkelvoud/meervoud)
• Buiten de stad wordt een squashcentrum gebouwd en (…) zeven tennisbanen aangelegd.           (= niet hetzelfde getal)
grammaticale functie hetzelfde is (zinsdeel)
• Denise (OND) is mijn beste vriendin, maar (…) (MV) vertel ik toch niet al mijn geheimen.                   (= niet dezelfde grammaticale functie)


Slide 31 - Tekstslide

2.4 Geen symmetrie
  • In een opsomming hebben de delen geen gelijke structuur.

  • Een verhaal bestaat meestal uit drie delen: het begin, het middenstuk en hoe het afloopt.
  • → ... en de afloop.

Slide 32 - Tekstslide

2.5 Losstaand zinsgedeelte
  • Een bijzin die losstaat van de zin waar hij in hoort.


  • Iedere arts zal je adviseren om in de winter niet zonder jas naar buiten te gaan. Omdat je dan snel een verkoudheid oploopt en misschien wel griep krijgt.

  • Oplossing: koppel de losstaande bijzin aan de hoofdzin waar hij in hoort.

Slide 33 - Tekstslide

2.5 Losstaand zinsgedeelte
  • Als je zin begint met een voegwoord (bv omdat), dan moet je er een zin van maken.


  • Bijv. Hij wacht nog even met het kopen van een scooter. Omdat hij nog niet genoeg gespaard heeft.


  •  ….. , omdat hij …..

Slide 34 - Tekstslide

To do...
  •  opdrachten online methode opnieuw maken
  • oefenen via internet
  • samenvatting maken
  • leren voor een ander vak
  • aan de slag met je leesdossier/leesboek

Slide 35 - Tekstslide