Kap. 5 22-1-2021

Kapitel 5    "Kommunikation"
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 5    "Kommunikation"

Slide 1 - Tekstslide

Der Unterrichtsplan

- Rückblick ( starke Verben) 
- Aufg. 52, 53, 55, 56 und 57 kontrollieren. (Thema: Fernsehkonsum)
- Seh und Hörfertigkeitsübung. 59
- Aufg. 58 machen. 

 


Slide 2 - Tekstslide

Lernziele


- ihr könnt die starken Verben richtig anwenden. 

Slide 3 - Tekstslide

Vertaal: jij beslist

Slide 4 - Open vraag

Vertaal: jullie zitten

Slide 5 - Open vraag

Vertaal: hij liegt

Slide 6 - Open vraag

Vertaal: ik noem

Slide 7 - Open vraag

( heißen) Meine Schwester ________ Tanja.

Slide 8 - Open vraag

( sterben) Mein Opa ________, weil er krank ist.

Slide 9 - Open vraag

Aufg. 52/53/55/56 und 57  kontrollieren

* verbessert euere Fehler mit einem roten


Seh und Hörfertigkeitsübung 59 ( gemeinsam) 


Arbeitet jetzt selbstständig an der Aufgabe 58. 

Slide 10 - Tekstslide



                            
                             Hausaufgaben: Aufg. 58 machen

Slide 11 - Tekstslide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord? 

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
Bijvoorbeeld: ik = ich, jij = du etc. 

Wat is een bezittelijk voornaamwoord? 
Het bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan.
Bijvoorbeeld: mijn = mein Auto,  zijn= sein  Buch

Slide 12 - Tekstslide

Hoe kun je het verschil zien tussen een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord? 

Bij een bezittelijk voornaamwoord hoort altijd een zelfstandig naamwoord. Dat staat achter het bezittelijk voornaamwoord. 

- Das sind unsere Bücher.  unsere = bezittelijk voornaamwoord  Bücher = zelfstandig naamwoord
- Sind wir in der Schule?   wir = persoonlijk voornaamwoord. 


Slide 13 - Tekstslide

Het Persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e naamval

1e   ik = ich           jij = du                 hij=er                      zij = sie  
   
4e  mij= mich      jou =dich         hem = ihn              haar = sie


1e    wij = wir             jullie = ihr              zij = sie        u = Sie

4e   ons = uns           jullie = euch         hen = sie      u = Sie

Let op: check in welke naamval het zinsdeel staat om het juiste persoonlijk voornaamwoord in te kunnen vullen. 

Slide 14 - Tekstslide

Is dit een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord? 

Das ist unsere Tante. 
Ich habe ihn noch nie hier gesehen. 
Habt ihr die Tasche in der Schule vergessen?
Das sind ihre Taschen.
Ich habe Ihr Kind hier gesehen, Frau Wagner. 
Hast du die Blumen für mich gekauft? 

Slide 15 - Tekstslide

Het bezittelijk voornaamwoord

mijn= mein-     jouw = dein-     zijn = sein-          haar= ihr-

onze = unser-    jullie = euer-/eur-     hun = ihr-     uw = Ihr-

Let op: de uitgang van het bezittelijk voornaamwoord is afhankelijk van de naamval waarin het zinsdeel staat. 

De bezittelijke voornaamwoorden krijgen dezelfde uitgangen als het lidwoord "ein".  Gebruik dus het schema van de  "ein-groep". 

Slide 16 - Tekstslide

Aufgabe 37.  Gebruik hierbij Gram. E blz. 105 TB

Erklärung der Aufgabe.
Die ersten 3 Sätze machen wir zusammen. 

Slide 17 - Tekstslide