Quiz hoofdstuk 3

Sem maakt de fiets van Sam. Als tegenprestatie doet Sam boodschappen voor Sem. Dit is een voorbeeld van
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
1 / 40
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Sem maakt de fiets van Sam. Als tegenprestatie doet Sam boodschappen voor Sem. Dit is een voorbeeld van
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 1 - Quizvraag

Geld heeft drie functies. Welke zijn dit?

Slide 2 - Open vraag

Giraal geld is het geld op de betaal- en spaarrekening.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Op welke manier kun je elektronisch betalen?

Slide 4 - Woordweb

Bij een spaarrekening krijg je een variabele rente.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Welke spaarmotieven zijn er?

Slide 6 - Open vraag

1: Je moet rente betalen op het moment dat je jouw geld op een spaarrekening zet.
2: Inflatie zorgt ervoor dat je geld meer waard wordt.
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Messi heeft dit seizoen 45 wedstrijden gespeeld. In 32 van deze wedstrijden kwam hij tot scoren.
In hoeveel procent van de wedstrijden heeft hij gescoord?

Slide 8 - Open vraag

Kiany zet € 1.500 op haar spaarrekening tegen een rente van 2,4%.
Bereken hoeveel rente Kiany na één jaar ontvangt.

Slide 9 - Open vraag

Tino koopt een trui voor €87,99. Omdat het Black Friday is krijgt hij een korting van 40%. Reken uit hoeveel korting hij krijgt.
A
€ 33,20
B
€ 34,20
C
€ 35,20
D
€ 36,20

Slide 10 - Quizvraag

Jan en Mehmet zijn buren. Jan is erg handig en Mehmet heeft veel verstand
van geldzaken. Ze spreken af dat Jan bij Mehmet een laminaatvloer legt, en dat Mehmet voor Jan de belastingaangifte doet. Er is sprake van:

A
directe ruil
B
indirecte ruil
C
directe en indirecte ruil
D
burenruil

Slide 11 - Quizvraag

Lex rekent in een winkel contactloos € 20 af. Wat is hiervan het gevolg voor
zijn hoeveelheid chartaal geld en giraal geld?

De hoeveelheid chartaal geld van Lex …[A]…

A
blijft gelijk
B
daalt
C
stijgt

Slide 12 - Quizvraag

Lex rekent in een winkel contactloos € 20 af. Wat is hiervan het gevolg voor
zijn hoeveelheid chartaal geld en giraal geld?
De hoeveelheid giraal geld van Lex …[A]…

A
blijft gelijk
B
daalt
C
stijgt

Slide 13 - Quizvraag

Elektronisch betalen kan alleen met je pinpas bij een betaalautomaat.

A
juist
B
onjuist
C
soms
D
alle antwoorden zijn onjuist

Slide 14 - Quizvraag



Geld op je spaarrekening is giraal geld.


A
juist
B
onjuist
C
bankbiljetten
D
bankbiljetten en munten

Slide 15 - Quizvraag

Bij het gebruik van een creditcard betaal je rente over het voorgeschoten bedrag als je het over langere tijd terugbetaalt.


A
juist
B
onjuist
C
soms
D
alle antwoorden zijn onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Nederlanders sparen vooral om een buffer op te bouwen voor onverwachte uitgaven of voor speciale wensen zoals een vakantie, de aankoop van een woning of de studie van kinderen.
Welke spaarmotief ontbreekt?
A
doel
B
voorzorg
C
rente
D
aandelen

Slide 17 - Quizvraag

Op sommige spaarrekeningen kreeg je op enig moment nog maar 0,3% rente.
Noem een reden waarom mensen, ondanks de lage rente, hun geld toch op een bankrekening blijven zetten.


A
diefstal
B
rente
C
verzekering
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 18 - Quizvraag

Fatima betaalt met biljet van 100 euro bij de supermarkt Er is hier sprake van
A
elektronisch betalen
B
giraal betalen
C
chartaal betalen
D
internet betaling

Slide 19 - Quizvraag

Yasmine heeft 500 euro op haar spaarrekening Ze krijgt 3% rente
Hoeveel rente krijgt ze na 1 jaar
A
5 euro
B
15 euro
C
25 euro
D
50 euro

Slide 20 - Quizvraag

1 Rente op spaargeld is hoger dan de rente die je betaalt over geleend geld.
2 Een variabele rente op een spaarrekening kan veranderen.

A
beiden bewering zijn juist
B
beide beweringen zijn onjuist
C
alleen bewering 1 is juist
D
alleen bewering 2 is onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Er is sprake
van:
A
sparen voor rente
B
sparen uit voorzorg
C
sparen voor een doel

Slide 22 - Quizvraag

bij een spaardeposito krijg je:
A
vaste rente percentage
B
vaste rentebedrag
C
variabele rente percentage

Slide 23 - Quizvraag

Als je iDeal gebruikt is er sprake van
A
internetbetaling
B
smartphone betaling
C
contante betaling
D
chartaal betaling

Slide 24 - Quizvraag

Er hier sprake van:
A
giraal geld
B
elektronisch geld
C
contant geld
D
internet geld

Slide 25 - Quizvraag

Wat is rente?
A
Een vergoeding omdat je geld van de bank leent
B
Een extra lening
C
Meer geld dat je ter beschikking hebt
D
Een bedrag dat je moet aflossen

Slide 26 - Quizvraag

Welke rente is hoger?
A
de spaarrente
B
de kredietrente

Slide 27 - Quizvraag

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de totale kosten?
A
€2000
B
€2200
C
€2300
D
€2400

Slide 28 - Quizvraag

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de kredietkosten?
A
€1000
B
€1200
C
€1300
D
€1400

Slide 29 - Quizvraag

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de kredietkosten?
A
€1000
B
€1200
C
€1300
D
€1400

Slide 30 - Quizvraag

Gebruik de tabel op bladzijde 84

Slide 31 - Tekstslide

Wij hebben 325 Turkse Lira. Hoeveel euro's krijg je terug?
A
€ 115,00
B
€ 115,20
C
€ 115,22
D
€ 115,25

Slide 32 - Quizvraag

Wij hebben €200. Ik wil Deense kronen. Hoeveel kronen krijg ik terug?

A
1478,00
B
1478,02
C
1478,05
D
1478,08

Slide 33 - Quizvraag

Wij willen 125 Britse ponden. Hoeveel euro's heb ik daarvoor nodig?
A
€ 157,10
B
€ 158,20
C
€ 158, 22
D
€ 158,23

Slide 34 - Quizvraag

In alle landen van Europa kun je met de euro betalen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quizvraag

De landen waar je met de euro kunt betalen vormen samen de eurozone.
A
Onjuist
B
Juist

Slide 36 - Quizvraag

Met beleggen kun je geld verliezen
A
Ja
B
Nee

Slide 37 - Quizvraag

Kosten die de bank berekend voor het omwisselen van geld noem je
A
wisselkoers
B
aandelen
C
provisie
D
opslag

Slide 38 - Quizvraag

Hoe zit de geldkringloop in elkaar?

Slide 39 - Open vraag

Landen waar je met de euro kunt betalen zijn lid van de Europese Monetaire Unie (EMU).
A
onjuist
B
juist

Slide 40 - Quizvraag